- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ DE HAND - NIEUW - OVERZICHT - TIJDSCHRIFTEN - ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES : JAARTAL - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z HOOFDTHEMA'S : allochtonen , armoede , bahá'í , bijbel , bijbel en koran , boeddhisme , christendom , extreemrechts ( Vlaams Blok ) , fundamentalisme , globalisering en antiglobalisering , hindoeïsme , interlevensbeschouwelijke dialoog , interreligieuze meditatie , islam , jodendom , levensbeschouwing , levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs , migratie , mystiek , racisme , samenleving , sikhisme , tewerkstelling van allochtonen , vluchtelingen en asielzoekers , vrijzinnigheid , witte scholen , multiculturele scholen en concentratiescholen , - Eigen-zinnige beschouwingen - Het kleine of grote ongenoegen - |
webpagina's rond armoede |
armoede: Armoede in de wereld: armoededeskundige, armoede, welzijn en welvaart, armoede en onderwijs, Broederlijk Delen en Welzijnszorg, kansarmoede, onderwijs en maatschappelijk werk, kosteloos onderwijs, organsiaties in verband met armoede, |
Onderzoeksproject : http://www.belspo.be/belspo/fedra/proj.asp?l=nl&COD=SO/02/063 . SO/02/063 . Eindrapport: Grenzen aan de solidariteit. Formele en informele patronen van solidariteit in het domein van migratie, huisvesting en veiligheid (230 pagina's) Blommaert, Jan, Grenzen aan solidariteit : formele en informele patronen van solidariteit in het domein van migratie, huisvesting en veiligheid / Jan Blommaert, Kristel Beyens, Henk Meert ... et al. - Gent : Academia Press, 2005. - V, 230 p. : ill. ; 24 cm. - (Actuele problemen met betrekking tot de sociale cohesie) . ISBN 90-382-0734-4: 11,50 EUR. BB A 2005 3.845
Dakloze moet in de pas lopen . © put . Aansluitend bij dit artikel . * REPORTAGE. Hoe solidair zijn de marolliens met hun armen? Artikel van Dominique Minten in De Standaard zie http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=GS4M0T6P .
Onderzoekers van KUL, RUG en VUB deden onderzoek in de Marollen (4 750 inwoners). Er werden 45 diepte-interviews afgenomen: van beleidsmakers, handelaars, bewoners van diverse sociale organisaties, daklozen. Het onderzoek wijst uit dat de overheid langzamerhand haar houding tegenover de daklozen wijzigt. De overheid stelt voorwaarden aan de daklozen indien ze hulp willen ontvangen. Dat vereist bepaalde eigenschappen van de individuen die sommigen niet hebben.
Overzicht van de webpagina's over armoede
- Bibliografie: Recht en maatschappelijke integratie,
Vlaams Forum Armoedebestrijding
- In Alert, (Diksmuidelaan 50, 2600 Berchem, tel.: 03/366.13.80,
fax: 03/366.11.58, alert.pow@advalvas.be), jg. 27 (2001), nr.3 & 4, blz.68-80
Diane Moras: Beleidsparticipatie van armen. Communicatie,
consultatie, dialoog?
- Boekbespreking: Kansarmen begeleiden: een methodisch
draaiboek, in: Sociaal, jg.2001, nr.7, blz. 6-8 Auteur Katrien Vandenbempt
(HIVA)
- In Kerk en Leven, 18 april 2001 verscheen het artikel 'Galilea
in Runkst. Schouder aan schouder, kleine dingen' van Erik De Smet
ARMOEDE, WELVAART
EN MENSELIJK GELUK
Op 10 november
2000 organiseerde de KBC-studiedienst een forum met als thema ‘Armoede,
welvaart en menselijk geluk’. De drie artikelen in het nummer
van Economisch Financiële Berichten bevatten de belangrijkste stellingen
die op dit forum door drie sprekers uit de academische wereld werden gepresenteerd.
Op deze pagina vind je de bijdrage van Jan
Vranken "Armoede en sociale uitsluiting" en Ides
Nicaise "Armoede en menselijk kapitaal". In het tijdschrift Tertio
van 1 november 2000 wordt het onderzoek van Ides Nicaise voorgesteld. Louis
MARIËN, Onderwijs helpt kansarme
kinderen niet, in: Visie nr 14.,
27-04-2001
- Recht en maatschappelijke integratie, Vlaams Forum Armoedebestrijding, ISBN: 90 6215 715 7 - Jaar: 2000 - Omvang: 208. Prijs incl BTW: 980.00 Bfr. Naar aanleiding van het Derde Antwerps Juristencongres dat handelde over 'Kansarmoede en Recht' werd de werkgroep 'Recht en Maatschappelijke Integratie' opgericht. Deze werkgroep besloot een lessenreeks te organiseren voor mensen die in armoede leven en voor mensen die zich solidair met hen opstellen. Voor elk thema werd een spreker gezocht met een theoretische achtergrond en een spreker met praktische ervaring. Tijdens de lessen was er telkens ruimschoots de gelegenheid tot vragen stellen.
De 'Verenigingen waar armen het woord nemen' hebben ter voorbereiding van deze lessenreeks de ervaringen en vragen van mensen die in armoede leven verzameld en aan de sprekers bezorgd. Dit boek is het verslagboek van deze lessenreeks. Het geeft een handig en vlot leesbaar overzicht van de basisrechten en geeft tevens inzicht in problemen waarmee mensen die in armoede leven geconfronteerd worden. Het verslagboek is aangevuld met uitgebreide adressenlijsten van instellingen voor Rechtshulp.
Inhoud
I. Rechtshulp
A. Rechtshulp
B. Rechtshulp bij het OCMW van Antwerpen
II. Huisvesting
III. Schulden
IV. Arbeid en tewerkstelling
V. Huwelijk
VI. Gezondheidszorg
VII. Jeugd- en strafrecht
VIII. OCMW
IX. Grondrechten
Dankwoord
Adressenlijsten
Een praktijkboek met concrete voorbeelden en tips dat zinvol en bruikbaar is voor elke hulpverlener die met deze doelgroep te maken heeft. Dat brachten het HIVA en het OCMW Genk voor elkaar. Onderzoek, praktijkervaringen en vooral een actief begaan zijn met kansarmen leidde tot een boek waar men ook buiten Genk iets aan heeft. “Op eigen kracht verder. Hulpverlening aan huis bij kansarmen”... Auteur Katrien Vandenbempt (HIVA) situeert en licht toe.
Begin dit jaar werd in Genk een nieuw boek over hulpverlening aan kansarmen voorgesteld: ‘Op eigen kracht verder. Hulpverlening aan huis bij kansarmen'. Dit boek is het eindproduct van een onderzoeksproject dat het HIVA uitvoerde in opdracht van OCMW Genk en in nauwe samenwerking met drie Genkse SIF-projecten, namelijk Aktief, Gezin en Relatie en Opzet. In dit artikel stellen we deze nieuwe publicatie aan u voor.
Aanvulling
Bijna 10 jaar geleden - in 1991 - werd in het OCMW van Genk de maatzorgmethodiek
ontwikkeld. Maatzorg is een methodiek voor het begeleiden van kansarmen die
vertrekt vanuit de beleving en de krachten van de hulpvragers (1). Respect en
erkenning voor hun leefwereld staan centraal. Gedurende meerdere jaren werkten
het OCMW en het HIVA samen aan de toepassing en de structurele inbedding van
de methodiek in de sociale dienst van het OCMW. Daarbij ging ook heel wat aandacht
naar de uitbouw van het PAO, het lokaal Permanent Armoede Overleg, een vorm
van cliëntgebonden overleg waarbij alleen die hulpverleners en diensten
rond de tafel zitten die de cliënt daadwerkelijk kennen.
Toch bleven een aantal knelpunten terugkomen. Zo was er allereerst de vaststelling
dat mensen die in armoede leven dikwijls moeilijk bereikbaar zijn. Daarnaast
werd ook duidelijk dat de gangbare hulpverlening te veel de nadruk legt op het
‘praten’, het verbale alleen en dit niet of nauwelijks combineert
met een meer doe-gerichte of handelingsgerichte aanpak (bv. samen dingen doen
of oefenen, praktisch bezig zijn).
Wanneer het Genkse OCMW in 1996-1997 aan de eerste SIF-beleidsplannen begint,
wordt het organiseren van leer- en doe-activiteiten voor meervoudig achtergestelden
- als aanvulling op de ‘klassieke hulpverlening’ - dan ook één
van de belangrijkste klemtonen. Bij deze leer-en doe-activiteiten staat de activering
van de hulpvragers en het vergroten van hun zelfredzaamheid centraal. Men voorziet
leer- en doe-activiteiten op diverse levensdomeinen (o.a. de zorg voor woning
en gezin, gezinsrelaties, participatie aan sociaal en maatschappelijk leven,
basisvaardigheden en wonen). Aansluitend hierbij gaat in het SIF-beleidsprogramma
ook heel wat aandacht naar nieuwe werkvormen zoals thuisbegeleiding, groepswerk
en allerhande combinaties van werkvormen (o.a. individuele begeleiding, activiteiten
in groep, begeleiding aan huis en training van concrete vaardigheden). Begin
1998 gaan diverse projecten van start binnen dit kader. Het OCMW geeft het HIVA
de opdracht om hun (eerste) ervaringen en knowhow te bundelen. Drie projecten
- die elk op een specifiek domein hulpverlening aan huis bieden - werken hier
intensief aan mee: Aktief, Gezin en Relatie en Opzet. Vanaf het begin wordt
duidelijk vooropgesteld dat deze samenwerking moet resulteren in een ‘methodisch
draaiboek’:
een praktijkboek met concrete voorbeelden en tips dat zinvol en bruikbaar is
voor elke hulpverlener die met deze doelgroep te maken heeft. Het feit dat dit
boek in ‘coproductie’ tot stand is gekomen, is ongetwijfeld een
sterke troef.
Dubbele titel
'Op eigen kracht verder’ en ’hulpverlening aan huis’.
‘Op eigen kracht verder’ verwijst naar de idee dat hulpverlening
cliënten moet sterker, autonomer, (zelf)bewuster en minder afhankelijk
van anderen maken. Het doel is steeds weer dat mensen (opnieuw) controle over
hun eigen bestaan verwerven en zoveel mogelijk zelf de regie van hun leven in
handen nemen. Dit is ook de vraag van heel wat (kansarme) cliënten: zij
willen dat anderen hen ernstig nemen en rekening houden met hun noden en verwachtingen,
met hun visie op de hulpverlening, met hun eigen inspanningen en pogingen om
de problemen de baas te kunnen,... Zij willen niet afhankelijk gemaakt worden
maar wel voldoende geïnformeerd en eventueel ondersteund worden om zelf
keuzen te kunnen maken. Zij willen erbij horen en meer mogelijkheden krijgen
om in de samenleving mee te draaien. ‘Op eigen kracht verder’ loopt
als een rode draad doorheen het boek. Zowel in de meer theoretische toelichting
over empowerment, rehabilitatie en bemoeizorg als in de bijdragen van de drie
Genkse projecten komt deze idee terug.
Hoe deze idee de concrete hulpverleningspraktijk beïnvloedt, illustreren
we in het boek aan de hand van één welbepaalde werkvorm, namelijk
‘hulpverlening aan huis’. Deze keuze is niet helemaal toevallig.
Enerzijds sluit dit volledig aan bij de beleidsprioriteiten van de opdrachtgever,
het OCMW van Genk (cf. supra). Het OCMW kiest in zijn SIF-beleid immers duidelijk
voor een ‘actieve’ hulpverlening: een hulpverlening waarin het ‘spreken
met’ de hulpvrager wordt aangevuld met ‘samen-werken’ en samen
doen’ en waarin de hulpvrager begeleid en ondersteund wordt in zijn eigen
(thuis)milieu om de hulp maximaal te laten aansluiten bij zijn levenssituatie.
Anderzijds blijken deze idee en deze werkvorm ook inhoudelijk goed op elkaar
aan te sluiten. Meer dan eens worden ze in eenzelfde adem genoemd (bv. bij bemoeizorg
of rehabilitatiegerichte programma’s).
Tussen theorie en praktijk
Terwijl het eerste deel van het boek veeleer theoretisch is, werd het tweede
deel volledig in samenwerking met de medewerkers van drie Genkse projecten geschreven.
Deze projecten, Aktief, Gezin en Relatie en Opzet, worden gefinancierd vanuit
het in 1997 opgerichte Sociaal Impulsfonds en zijn bijgevolg nog relatief ‘jong’.
Hun bijdragen kunnen dan ook best opgevat worden als een weergave van hun zoektocht,
hun eerste ervaringen en bijsturingen. Toch zal het snel duidelijk worden dat
de projecten niet helemaal van nul zijn moeten beginnen. Twee van hen konden
rekenen op de ervaringen en knowhow van een ‘moeder’instelling:
een reguliere dienst die met het indienen van het project vooral een antwoord
wou bieden op vastgestelde leemten en tekorten in het hulpverleningsaanbod (m.b.t.
werkvorm en/of doelgroep). Het derde project kon teruggrijpen naar de ervaringen
van een vroeger VFIK-project. (2)
Ook in de bijdragen van de projecten komen beide aspecten uit de titel van het
boek - op eigen kracht verder en hulpverlening aan huis terug. Hieronder geven
we kort weer hoe elk van de projecten hier in de praktijk vorm aan geeft. Naargelang
de werking van het project krijgt het eerste dan wel het tweede aspect de bovenhand.
De werking van het dagactiviteitencentrum Aktief past volledig in de rehabilitatiebenadering. Rehabilitatie verwijst naar het proces waarbij mensen met verminderde mogelijkheden (i.c. mensen met langdurige psychiatrische stoornissen en/of (psycho)sociale problemen) geholpen worden om zo goed mogelijk gebruik te maken van hun resterende capaciteiten. Het doel hiervan is dat zij kunnen functioneren in een zo normaal mogelijke sociale context en kunnen wonen, leren en werken in de milieus van hun keuze met een minimum aan professionele hulp. De focus ligt hierbij zeer duidelijk op het activeren en versterken van hun (resterende) capaciteiten en mogelijkheden. Daarmee sluit rehabilitatie nauw aan bij de empowerment-benadering en het eerste aspect uit de titel: ‘op eigen kracht verder’. Het tweede element, de werkvorm hulpverlening aan huis, is geleidelijk ook een vaste plaats aan het verwerven binnen het aanbod van Aktief. Enkele jaren geleden startte Aktief met (psychiatrische) thuisbegeleiding. Huisbezoeken bij deelnemers aan het dagactiviteitenprogramma gebeurden reeds langer. Nu is thuisbegeleiding echter een volwaardige werkvorm binnen de werking van Aktief, ook los van deelname aan het activiteitenprogramma. Binnen het aanbod aan thuisbegeleiding wordt een onderscheid gemaakt tussen psychiatrische thuiszorg voor personen met een chronische psychiatrische problematiek en leer- en doe-begeleiding voor kansarme hulpvragers die hetzij zelf, hetzij via een inwonend familielid ook geconfronteerd worden met psychische problemen.
Bij het project Gezin en Relatie is de werkvorm ‘hulpverlening aan huis’ (i.c. huisbezoeken) een centraal element in het toegankelijk maken van hun psychologisch en relationeel hulpaanbod voor kansarme hulpvragers. Dit is immers geen vanzelfsprekende zaak: het reguliere aanbod van de meer gespecialiseerde hulpverlening (bv. centra geestelijke gezondheidszorg) is voor deze cliënten vaak moeilijk bereikbaar en/of weinig effectief. Toch blijft begeleiding via ‘een psycholoog die huisbezoeken aflegt’ binnen deze sector veeleer uitzonderlijk, waardoor dit project vrij uniek is. Een tweede belangrijk gegeven hierbij is het procesmodel dat door het project ontwikkeld werd. Dit procesmodel, bestaande uit drie fasen, beschrijft hoe de projectmedewerkers via een sterk tegemoetkomende hulpverlening systematisch de focus verbreden en verdiepen naar transgenerationele problemen. Ook door de toepassing van dit model wil men de drempel van het individueel therapeutische werk voor deze hulpvragers verlagen. Daarnaast wil het model cliënten helpen om ‘werkbare’ doelen op relationeel en psychologisch vlak te formuleren. Hierdoor leren cliënten enerzijds dat ze zelf ook invloed hebben en kunnen uitoefenen op hun situatie en anderzijds krijgen ze (opnieuw) meer greep op hun leven. Daarmee zijn we dan ook weer aanbeland bij het eerste accent uit de titel: ‘op eigen kracht verder’.
Het derde project ten slotte, Opzet (OrthoPedagogische Zorg En Training), is
een thuisbegeleidingsproject voor kansarme gezinnen. Aandacht voor de werkvorm
‘hulpverlening aan huis’ is dan ook een logisch gegeven. Binnen
deze werkvorm bouwde Opzet een flexibele, laagdrempelige en concrete aanpak
uit. Vanuit het ‘model van verbinding’ (gebaseerd op het model van
Themagecentreerde lnteractie) wil Opzet de pedagogische vaardigheden en de draagkracht
van ouders versterken zodat andere, meer ingrijpende tussenkomsten niet nodig
zijn. Via advies en training wil Opzet ouders opnieuw greep doen krijgen op
het opvoedingsproces. De medewerkers willen aan huis, samen met de ouders, een
kader creëren waarin verdere groei (opnieuw) mogelijk wordt en het opvoeden
weer positief kan verlopen. Daarbij vertrekken de medewerkers van de aanwezige
pedagogische vaardigheden en trachten ze samen met de ouders een team te vormen
om de aanwezige problemen in te dijken. Daarbij hanteren zij expliciet
o.a. de volgende principes: ouders zijn partners in de opvoeding van hun kinderen,
het doel en de organisatie van de hulpverlening zijn transparant, men vertrekt
vanuit een sterk geloof in de eigen veerkracht, competentie en ontwikkelingsmogelijkheden
van ouders en kinderen, men werkt veeleer probleemstellend en procesgericht
dan (louter) probleemoplossend en men respecteert de waarden en overtuigingen
van het gezin. Kortom, ook hier worden de aanwezige krachten bij ouders en kinderen
duidelijk erkend en als vertrekpunt genomen voor de begeleiding. Het uiteindelijke
doel ervan is dat ouders opnieuw zelf de regie over het opvoedingsgebeuren in
handen nemen en ‘op eigen kracht verder’ kunnen.
Katrien Vandenbempt, wetenschappelijk medewerker HIVA.
Voetnoten
1 Van Regenmortel T (1996), Maatzorg, Een methodiek voor het begeleiden van
kansarmen. Theorie en praktijk in het OCMW van Genk, Acco, Leuven/Amersfoort
(herdruk 1997).
2 VFIK staat voor Vlaams Fonds voor de Integratie van Kansarmen
Advies Op Vier Wijzen
Er is de laatste jaren dank zij de stevige voorzet van het Algemeen Verslag
over de Armoede heel wat overleg gegroeid tussen armen en diensten, overheid
en samenleving. Het gebeurde op diverse niveaus en op diverse manieren,
en niet altijd even bevredigend. Het was een leerproces. Armen stappen nu zelf
met voorstellen naar het beleid, het beleid stelt vragen aan de armen, ze ontmoeten
mekaar onderweg. Maar het gaat niet op om al deze contacten over dezelfde kam
te scheren. Er zijn grondige verschillen op vlak van de nodige voorbereiding,
de mogelijke betrokkenheid van de doelgroep, de wenselijke duur van het proces,
de feitelijke impact van de adviezen. Om ‘onderweg’ klaarheid te
scheppen over de aard van dit overleg en de daarmee samenhangende waarde en
betekenis zetten we hier ter verduidelijking vier vormen van beleidsadviezen
op een rij:
· adviezen die het gevolg zijn van een dialoog in de schoot van een vereniging,
· adviezen die à la carte door het beleid gevraagd worden over
een specifiek thema,
· adviezen waarvoor men een beroep wenst te doen op ervaringsdeskundigen,
· adviezen waarvoor men een beroep doet op professionele, opgeleide “werkers”.
Onder die “werkers” verstaan we in deze context de personen die door een organisatie vrijgesteld worden om langdurig en in hun opdracht een rol op te nemen in de verenigingen. Zij hebben een verantwoordelijkheid gekregen in het samen met de groep uittekenen van een traject en/of begeleiden van een proces. Deze personen kunnen opgeleide of niet-opgeleide professionelen zijn, betaalde krachten of vrijwilligers, ze kunnen voltijds of deeltijds aanwezig zijn in de vereniging van armen. Met deze diversiteit willen we meteen ook al aangeven dat elke vorm van betrokkenheid en advies zijn eigen voorwaarden, werkvorm en waarde heeft. Met andere woorden: elk van deze vormen van beleidsparticipatie scoort anders op een continuüm qua betrokkenheid van de doelgroep, diepgang van de adviezen en snelheid waarmee ze geleverd worden. Het komt er op aan ze allemaal te waarderen.
DE DIALOOGMETHODE
De methode van dialoogwerkgroepen is er op gericht mensen die in armoede leven
de mogelijkheid te bieden om - via de verenigingen waar zij samenkomen en waar
zij het woord nemen - actief deel te nemen aan de bespreking van een bepaald
thema. Het gaat telkens om een uitwisseling van ervaringen om uiteindelijk ook
te komen tot beleidsvoorstellen. Deze manier van werken veronderstelt op de
eerste plaats respect voor het ritme van de groepen ter plaatse in de programmering
en de besluitvorming. Deze methode werd voor de eerste keer structureel en systematisch
toegepast in de voorbereiding van het Algemeen Verslag over de Armoede (AVA).
Ze verloopt in drie fasen (Zie: “Participatie van generatiearmen aan het
lokale beleid” p. 18 - Antwerps Platform Generatiearmen).
In de eerste fase verloopt het overleg op het niveau van de verenigingen
waar armen het woord nemen. De deskundigheid van de eerste betrokkenen –
de ervaringen van mensen die de situatie zelf beleven - wordt samen gebracht.
Dit gebeurt eerst door een rustige bespreking in een vereniging. Soms wordt
dit gevolgd door overleg tussen verschillende verenigingen. Beide vormen van
overleg verlopen dan parallel en vergen een voortdurende terugkoppeling naar
de brede groep in de eigen vereniging. Om de participatie van mensen in armoede
van bij de start ernstig te nemen, moet dit proces van dialoog ook toegepast
worden bij het bepalen van de thematiek waarrond gewerkt zal worden. Armen verkennen
eerst welke situaties het belangrijkst zijn in hun dagelijks leven. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die reeds werden samengebracht in het
AVA. Ze worden terug overlopen om na te gaan in hoeverre zij in aanmerking komen
voor verdere uitdieping. Op het einde van deze interne verkenningsfase wordt
afgesproken rond welke aspecten de participatie aan het beleid geconcretiseerd
zal worden.
De tweede fase is het externe overleg met die 'partners' uit private of publieke diensten, instellingen en aanverwante werkingen, die de ervaringen en voorstellen van de verenigingen kunnen aanvullen met hun specifieke deskundigheid. De groep van armen die deelnemen aan het overleg moet hierbij voldoende groot blijven. De vertegenwoordiging die zij opnemen vanuit de verenigingen verloopt niet in de klassieke vorm van individuele, gemandateerde "vertegenwoordigers" of "woordvoerders", maar wordt op een collectieve manier opgenomen door meerdere personen die vanuit de groep optreden. Dit moet gebeuren met voldoende terugkoppeling naar de bredere groep die niet rechtstreeks aan het overleg kan deelnemen. Het is ook wenselijk dat de groep armen in aantal een voldoende groot aandeel heeft in het geheel van de vergadering. Niet om "in de meerderheid" te zijn maar om aan te voelen dat hun inbreng en bijdrage een centrale plaats inneemt in het gebeuren.
In de derde fase pas wordt er door de vertegenwoordigers en hun partners overleg gepleegd met de beleidsinstanties (administratie, besturen en politieke verantwoordelijken), die beslissingsbevoegdheid hebben op het betrokken terrein. Er zullen onvermijdelijk vergaderingen van de eerste en tweede fase hernomen moeten worden. Dit is afhankelijk van de manier waarop beleidsverantwoordelijken reageren op de bevindingen en voorstellen van de verenigingen. Als de reactie afwijzend is maar toch in een opbouwende sfeer verloopt, kan het proces van de dialoogmethode rond bepaalde alternatieven hernomen worden vanaf de eerste fase. Als de nieuwe alternatieven nauw aansluiten bij de oorspronkelijke voorstellen van de verenigingen, zal het sneller kunnen lopen. Als de nieuwe alternatieven grondig verschillen met de oorspronkelijke voorstellen zal de herneming van het hele proces meer tijd vergen. In het slechtste geval zal een voorlopige patstelling vastgesteld worden en ontstaat er een nieuwe situatie die ook om nieuw overleg onder de verenigingen vraagt.
Voorwaarden voor een volwaardige dialoog
Een groep moet veiligheid bieden aan alle deelnemers. Het volstaat niet om wat armen enkele keren samen rond de tafel te zetten en hen daarna te confronteren met vertegenwoordigers van de overheid. De groep moet de tijd hebben om te groeien. Als problemen, knelpunten, onderliggende problemen op tafel moeten komen, moet er vertrouwen zijn om dingen te zeggen zoals ze zijn en om samen te zoeken naar het waarom. Dit kan pijnlijke herinneringen oproepen, schaamte meebrengen, … De veiligheid om in de diepte te werken zorgt er voor dat knelpunten en oorzaken die niet voor de hand liggen, ook op tafel komen. En daarin zit juist de meerwaarde.
Alle deelnemers moeten op één of andere manier interesse hebben voor het thema en voldoende deelnemers moeten op dat vlak concrete en recente ervaringen hebben. Men heeft er vroeger mee te maken gehad, mensen weten dat ze er vroeg of laat ook mee te maken zullen hebben, men heeft de problemen ooit kunnen omzeilen, … Het is uit die ervaringen dat knelpunten en onderliggende problemen gedetecteerd kunnen worden. Hoe meer eigen ervaringen, hoe waardevoller ook het resultaat. Ook recente ervaringen zijn cruciaal, omdat wetgeving, reglementeringen en werkwijzen veranderen en evolueren en de praktische effecten van een aantal zaken er hierdoor heel anders uit kunnen zien.
Om tot bruikbare adviezen te leiden moet het onderwerp in de loop van het proces afgebakend kunnen worden tot een beheersbaar thema. De hervorming van justitie is bijvoorbeeld niet werkbaar voor een groep omdat er te veel achtergrondinformatie voor nodig is. Er zijn te veel problemen die daarin aan bod kunnen komen en er zijn te veel diensten of beleidsmakers waarop adviezen moeten gericht worden. Het is daarom nodig dat een overzichtelijk deelthema kan gekozen worden, waarop de groep geconcentreerd kan werken en waarbij niet teveel verschillende bevoegdheden betrokken zijn.
Van proces tot verdedigbaar dossier
Er moet tijd zijn voor een proces van echte dialoog. Elke groep heeft zijn eigen werkwijze en accenten, maar een aantal zaken dienen steeds aan bod te komen. Ervaringen worden samen gelegd en getoetst, er worden knelpunten uit gefilterd, die moeten algemeen herkenbaar zijn. Er is een fase van vorming of van overleg met professionele welzijnswerkers om het inzicht te verruimen in de andere kant van het verhaal: hoe ziet de reglementering er uit en hoe is ze gegroeid, wat zijn beperkingen, wat is het doel van een reglementering of bepaalde werkwijze en hoe kadert dit in de samenleving? Deze inzichten zijn belangrijk voor een latere strategiebepaling en ze kunnen al een aanwijzing geven voor de haalbaarheid van bepaalde veranderingsvoorstellen. Want er worden ook veranderingsvoorstellen en beleidsadviezen geformuleerd. Armen zoeken hoe bepaalde problemen kunnen opgelost worden zodat ze een echte oplossing bieden en zonder dat de effecten hiervan nieuwe problemen creëren.
Het is dit accent dat zo specifiek is voor de inbreng van armen in de dialoog. Indien armen niet betrokken worden bij het formuleren van veranderingsvoorstellen komt men vaak tot halve waarheden en halve oplossingen, waar armen niet echt beter van worden of waarvan men de draagwijdte in negatieve zin onderschat. Het volledige pakket met zinvol materiaal kan verzameld worden in een dossier (hiervoor is meestal de inbreng van een professionele kracht nodig) dat een overzicht geeft van de achtergrond en een beschrijving geeft van de verschillende fasen en resultaten van het proces. De groep bepaalt op basis daarvan een strategie: wie moet op de hoogte zijn van deze knelpunten en adviezen, wie heeft er terzake beslissingsbevoegdheid, op welke manier benaderen we hen, wie zijn mogelijke partners…?
De andere partijen
Bereidheid tot dialoog vanwege het beleid is misschien geen essentiële voorwaarde om zaken aan te kaarten, maar speelt wel een rol in de kans op succes. Wanneer diensten of beleid open staan voor de inbreng van armen is het gemakkelijker om tijd vrij te maken en samen te praten, begrip op te brengen voor mekaars situatie en voor de voorstellen. Voor een beginnende groep is die succeservaring belangrijk. Indien eerst een gevecht moet geleverd worden om gehoord te worden, vertraagt dit het proces en kunnen deelnemers ontmoedigd geraken.
De input van professionelen kan essentieel zijn in verschillende fasen van het proces. Men moet oog hebben voor het proces in de groep: conflicten, persoonlijke problemen kunnen het proces belemmeren en een vertraging noodzakelijk maken. Het kan een tijd duren voor ieder zich vrij voelt om te praten of mee te denken in de groep. De professionele werker heeft ook een inbreng in het leren afstand nemen van de eigen ervaringen. Persoonlijke ervaringen moeten nu eenmaal altijd gerelativeerd of gekaderd worden in een breder geheel. De eigen ervaring biedt een richtlijn maar is geen norm voor de situatie van alle armen. Tenslotte kan de inbreng van de professionele werker ook belangrijk zijn voor het leveren van achtergrondinformatie, het bieden van inzicht in de samenhang tussen knelpunten en de bredere reglementering, het kaderen van de problematiek in een breder geheel. De werker heeft wellicht ook meer zicht op de aan te spreken personen en de te gebruiken kanalen en beleidsniveaus.
De (meer)waarde van de adviezen is afhankelijk van de diversiteit in
de groep en van het respect voor de methode van de dialoog. Ervaringen van armen
verduidelijken de effecten van een wet, reglementering, dienst ,…op mensen
die in armoede leven. Wat er op papier goed uitziet kan in praktijk averechtse
effecten hebben. De ervaringen van armen zijn dan een indicator van negatieve
effecten waar ook andere gebruikers nadeel van kunnen ondervinden. Armen worden
er sneller en vaker mee geconfronteerd. Als de tijd genomen wordt voor dialoog
heeft men een klaar beeld van wat armen ervaren, wat ze willen veranderd zien.
Indien men een snel proces wil dan kunnen enkel de sterke figuren uit de groep
mee. Dat leidt tot een afroming van de ervaringen van mensen, die het meest
in armoede leven.
Ons besluit is dan ook dat de dialoogmethode garanties biedt voor een
ver doorgedreven betrokkenheid van de armen. De adviezen zijn diepgaand en hebben
oog voor nevenaspecten. Er dient dan wel de nodige tijd uitgetrokken te
worden om het proces te kunnen doorlopen.
BELEIDSADVIEZEN A LA CARTE
De overheid heeft haar eigen tempo en wacht niet steeds op de adviezen van verenigingen. Zij zijn zelf ook bezig met zaken die effect hebben voor de armoedebestrijding en ze verlangen daar feedback voor op het voor hen gepaste moment. De beleidsverantwoordelijken zullen dan zelf een vraag formuleren en deze (o.m.) voorleggen aan een vereniging waar armen het woord nemen. Aan deze werkwijze moeten we ook bepaalde voorwaarden durven koppelen.
Mensentaal
Verschillen in aanpak bepalen ook hier de waarde en de impact van het advies. Er moet op de eerste plaats een duidelijke vraag gesteld worden. Dat is lang niet altijd het geval. Er dient eveneens informatie gegeven te worden over de context waarin deze vraag gesteld wordt en met welk doel. Indien men advies vraagt over een beleidsnota moet die nota telkens – dat is niet éénmalig voor de publieke tribune - opgesteld zijn in begrijpelijke “mensentaal “. Een ellenlange tekst vol abstracte ideeën, die een heleboel voorkennis vereisen is niet werkbaar voor een groep met armen. Er is dan te veel voorbereiding en studiewerk nodig. Een beleidsmedewerker kan de vraag dan persoonlijk wel toelichten, maar dan nog moet er rekening mee gehouden worden dat een adviesvraag à la carte niet à la minute kan betekenen. Een groep heeft tijd nodig om een thema eigen te maken, ervaringen te vergelijken en de duistere consequenties van een abstract voorstel in te schatten.
Ook hier is het voor de bespreekbaarheid belangrijk dat er genoeg ervaringen in de groep aanwezig zijn om rond dit thema te werken. En de groep moet de tijd krijgen om na beraad te beslissen of op de vraag kan ingegaan worden: leeft dit thema in onze groep, zijn we bereid/hebben we tijd om hieraan te werken, past de vraag in ons tijdschema, ligt de werkdruk niet te hoog als we dit er bij nemen, zijn er genoeg geïnteresseerden om mee te werken. Het zal hoe dan ook voordelen bieden indien de vraag die gesteld wordt, aansluit bij een thema waarrond de groep reeds eerder gewerkt heeft. Een aantal fasen kunnen dan sneller doorlopen worden en er is al voldoende achtergrondinformatie bekend. De draad kan dan gemakkelijk terug opgepakt worden. Toch zal ook deze vorm van overleg en aanbieden van adviezen heel wat tijd vergen. Een groep evolueert voortdurend en iedereen – ook de nieuweling - moet de kans krijgen om de draad op te pakken. Soms moet elke fase opnieuw doorlopen worden: uitwisselen van ervaringen, toetsen, knelpunten formuleren, inzicht in het breder geheel, adviezen formuleren. Hoe concreter de vraag en hoe meer afgebakend de opdracht, hoe korter het proces kan zijn.
Enger keurslijf
De overheid krijgt hier een antwoord op een zeer concrete vraag. Dit is een heel andere vorm van advies dan wanneer een groep zelf een probleem stelt en zelf ook bepaalt welke weg men bewandelt om tot de gewenste adviezen te komen. Prioriteiten in de groep kunnen daar tot een eigen afbakening van het probleem en de strategie leiden. De creativiteit kan dan tot niet voorziene eindconclusies leiden. Het keurslijf van een à la carte opdracht is veel strakker. De eindtermen liggen dan vast. De interesse kan ook lager liggen omdat het niet om een item gaat dat armen vanuit hun ervaringen te berde brengen, gewoon omdat het hen hoog zit.
Kortom: Adviezen op vraag van de overheid bieden minder garanties voor de betrokkenheid van armen. Die betrokkenheid zal verschillen naargelang de inbreng komt van een ganse groepswerking of een kleinere werkgroep, naargelang het gaat om een thema dat vroeger reeds uitgebreid aan bod kwam of dat nieuw is. De adviezen kunnen minder diepgaand zijn omdat het proces een korter verloop kent dan bij de volwaardige dialoog. In zoverre de opdracht duidelijk, concreet en afgebakend is, kunnen de adviezen met voldoende kwaliteit en op middellange termijn geleverd worden.
ADVIES VAN ERVARINGSDESKUNDIGEN
Ervaringsdeskundigen in de armoede (zie thema vorig nummer van ALERT 2/2001) hebben hun kansarmoede met de nodige begeleiding al ten dele verwerkt. Ze zijn sterker geworden en kunnen daardoor beter uit eigen ervaring putten om anderen te helpen. Dit deskundig gebruik van de eigen ervaring is het resultaat van een intensief groei- en leerproces. Via de herhaalde analyse van hun individuele situatie en de mogelijkheid om die te spiegelen aan de ervaringen van anderen in een breder kader, kunnen armen ook in andere – meer abstracte - situaties komen tot een veralgemeende analyse en oplossingen.
Leren relativeren
Ook aan de advisering door ervaringsdeskundigen – al dan niet in tandem werkend met professionele welzijnswerkers – moeten voorwaarden gekoppeld worden. Het ligt voor de hand dat de ervaringsdeskundige voeling en binding moet hebben met een groep waarin armen samenkomen. Men moet de ervaringen, bevindingen, gevolgtrekkingen, voorstellen, … regelmatig kunnen toetsen aan de ervaring van andere armen. Anders loopt men het gevaar dat alleen de specifieke ervaring van de ervaringsdeskundige de norm wordt. Het is daarom ook cruciaal dat de ervaringsdeskundige - door een opleiding, begeleiding, ondersteuning op de werkvloer – de zaken kan relativeren en afstand kan nemen van de eigen beleefde situatie. De start van zijn/haar opdracht en wijsheid is zich in te leven in de situatie van andere armen. Het is belangrijk dat de ervaringsdeskundige geleidelijk en op eigen tempo in een ‘lerende organisatie’ de competentie opbouwt om concrete situaties te kaderen in een bredere context.
Een ervaringsdeskundige moet inzicht krijgen of hebben in de problematiek die zich stelt en het kader waarin de problemen zich nu voordoen. Als die ‘ervaringsdeskundigheid’ (nog) ontbreekt moet hij/zij net als andere armen een proces doormaken om ervaringen te leren plaatsen in een breder sociaal geheel. Een ervaringsdeskundige die in tandem werkt kan hierbij voorlopig nog de nodige steun krijgen om waar nodig dat bredere perspectief te verduidelijken. Tenslotte strekt het tot aanbeveling dat de ervaringsdeskundige ook enige ervaring heeft opgedaan met de materie die aan bod komt. Het kan om eigen ervaringen gaan of om ervaringen die voortspruiten uit intensieve begeleidingscontacten van armen of uit ervaringen in de groepsbegeleiding.
Geen excuses
Als een ervaringsdeskundige inzicht heeft in de samenleving en het thema maatschappelijk kan kaderen, dan kan een sneller antwoord geboden worden op vragen die zich stellen dan wanneer eerst op een groep beroep wordt gedaan. Een ervaringsdeskundige kan mits het nodige inzicht meteen aangeven hoe de beleving is van armen, welke mogelijke reacties en problemen er kunnen verwacht worden. De tandemcollega is nuttig, soms nodig, om de verwachtingen in de samenleving voldoende te verrekenen in het advies. Paradoxaal gezegd: de waarde hangt af van de eigen ervaringen én van de mogelijkheid van de betrokken ervaringsdeskundige om daarvan ook de nodige afstand te nemen. Hamvraag is of de ervaringsdeskundige zijn adviezen en bemerkingen in relatie kan brengen met de ervaringen van een groep armen.
Om het gevaar te ontlopen om als excuustruus gebruikt te worden moet de (veel)gevraagde ervaringsdeskundige zijn eigen beperkingen leren kennen en niet zomaar alle opdrachten aanvaarden. Men moet zich niet laten opvoeren als gewetenssusser of om instanties of organisaties aan de formele voorwaarden van participatie te laten voldoen. Zelfs de ervaringsdeskundige zou dan in een armoedeval trappen. Bij goed gebruik garandeert het toetsen van adviezen bij een ervaringsdeskundige een sneller antwoord. Maar er moet wel aan meer voorwaarden voldaan worden opdat het advies ook geldig zou zijn en representatief voor de ervaringen van een grotere groep armen. De directe betrokkenheid van de armen is immers kleiner, wat onder een aantal voorwaarden niet hoeft te betekenen dat de adviezen van goed voorbereide ervaringsdeskundigen oppervlakkiger zouden zijn.
ADVIEZEN VAN WELZIJNSWERKERS
Maatschappelijke veranderingen kunnen snel gaan, maar beleidsveranderingen gebeuren op een eigen politiek tempo. Vooral het voorbereidend werk kan zeer lang duren. En dan plots is er een ramp, een sensatie, een doorbraak en moet alles zeer snel afgehandeld worden. Of bij de uiteindelijke afhandeling ontdekt men dat men vergeten is de voorstellen te toetsen bij de direct betrokken armen. Tijd om een langdurig proces van dialoog door te maken is er dan niet meer. Alles mag onthaast worden, maar niet de politiek. Ook in die omstandigheden wordt soms een beroep gedaan op vertegenwoordigers van de armen om een advies te formuleren.
Blits advieswerk
Voor de formulering van zo ’n spoedadviezen kunnen welzijnswerkers onder bepaalde voorwaarden ook hun verantwoordelijkheid opnemen. Als men beroep doet op hun adviezen moeten ze ervaring hebben in het werken met armen in een setting waar vertrouwen is tussen armen en werkers. Professionals moeten kunnen terugvallen op een samenwerking met armen waar niet enkel probleemoplossend gewerkt wordt. In dat samenwerken moeten armen ook met hun verhalen en bekommernissen terecht kunnen. Er is een vertrouwensband nodig. Het is pas vanuit deze ontmoeting in groepen en verenigingen dat maatschappelijk werkers weet kunnen hebben van de achterkant van de problemen van armen. Alleen dan kunnen ze de politiek gespannen valstrikken en de op het eerste gezicht onzichtbare valkuilen vermijden.
Het is belangrijk dat hun hulpverlening op een solidaire manier gebeurt. Men moet (nog) kwaad kunnen worden met de armen om het onrecht dat hen overkomt. De reflex om de hulpverlening of de samenleving in bescherming te nemen mag niet te sterk ontwikkeld zijn. Men moet vanuit de dialoog met de armen kunnen (ver)tolken waarom sociale diensten op een onverantwoorde of asociale bepaalde manier reageren, maar omgekeerd ook waarom hun diensten niet beter kunnen aangeboden worden. De welzijnswerker moet dus voldoende dicht bij de armen staan en ook op informele wijze met hen contact houden. Want in die gesprekken, die ontmoeting, samen een nieuwskrant maken, op stap gaan naar een dienst, feesten, … komt vaker de ware beleving van armoedesituaties pas echt naar boven. Bovenop moet de welzijnswerker voortdurend de mogelijkheid hebben om voorstellen of bemerkingen te toetsen in een individueel gesprek met armen, of in een werkgroep of vereniging.
De waarde is relatief.
Er kunnen reacties gegeven worden die niet op het proces van de dialoog berusten, maar die wel voortbouwen op reële en intense ervaringen met gezinnen. Er kan via de inbreng van professionals rekening gehouden worden met de ervaringen van armen en de voorspelbare effecten. Omdat ook welzijnswerkers dagelijks met de meest onwaarschijnlijke zaken geconfronteerd worden, hebben ze vaak oog voor de addertjes in teksten en voorstellen. Als er dagelijks met armen gewerkt wordt is die mogelijkheid om te toetsen en te bevragen goed gewaarborgd. Maar het blijft relatief en is niet te vergelijken met de volheid en betrokkenheid van de eigenlijke dialoogmethode. Het blijft een reactie van welzijnswerkers met het gevaar dat er teveel wordt voortgegaan op eigen veronderstellingen. Het is daarom nuttig dat zij hun ideeën ook geregeld toetsen bij mekaar en bij de armen zelf. Maar een toetsronde met andere verenigingen is nu eenmaal gemakkelijker en sneller te organiseren met werkers dan met groepen van armen. Adviezen van werkers kunnen snel geboden worden, maar ze zijn minder diepgaand.
Ons algemeen besluit …
… na deze round up is dat elk van deze adviesvormen onder eigen voorwaarden
ook een eigen waarde kan hebben. We moeten dus nooit zomaar neen zeggen, maar
ook niet altijd ja. Het cruciale verschil ligt hem in de betrokkenheid van de
armen zelf en dus ook in de diepgang van het advies. Dat zal zich allicht ook
laten gevoelen in de waardevolheid en het sociaal effect van de beslissingen.
Omdat elk niveau van beleidsadvies zich in verschillende vormen laat gieten
- hoe lang werkt een groep rond een bepaald thema, hoe groot is de groep, hoe
groot is het aandeel van eigen ervaringen, hoe heeft de werker zijn adviezen
getoetst…- kan de kwaliteit ook telkens vergroot worden mits het nodige
geduld. De dialogische grondhouding zou altijd in de adviezen herkenbaar moeten
zijn. We willen er dan ook voor pleiten om elk advies voortaan altijd te laten
starten met een duidelijke beschrijving van de wijze waarop de armen geconsulteerd
werden en van het hele proces dat aan het geven van de adviezen voorafgegaan
is.
Richtvragen kunnen daarbij zijn: van wie zijn de adviezen afkomstig; een groep,
een ad-hoc werkgroep, een ervaringsdeskundige, een werker, hoe zat het met de
grootte en samenstelling van de groep, het aantal bijeenkomsten en de vorm van
de bijeenkomsten, ging het om een nieuw thema of werd voor een opdracht geput
uit vroegere groepsprocessen, heeft de ervaringsdeskundige een opleiding of
ondersteuning genoten, had de professionele werker ervaring in de setting waarin
hij tewerk is gesteld, hoe toetste hij zijn visie bij de armen, wat was de aard
van de communicatie die er tussen armen en diensten/beleid geweest, …
De vragen tonen aan dat de dialoogmethode een waardevolle methode is die de
participatie van armen kan waarborgen. Maar ook dat we moeten vermijden dat
de waarde en de inhoud van de term uitgehold worden. Een duidelijke omschrijving
van het proces van communicatie dat het advies vooraf ging kan de waarde van
een echte dialoog in ere houden.
Een huis in de rij, in een straat zoals er in Vlaanderen ongetwijfeld duizenden zijn. Huizen, schouder aan schouder. De Gaarveldstraat in de Hasseltse wijk Runkst. Al 25 jaar, sinds 1976, wonen in deze buurt enkele zusters van de Kindsheid Jesu in de Galileagemeenschap.
Geen kloostersfeertje. Geen spreekkamer. Zonder veel omhaal sta je in de woonkamer. De bekende Roeblevicoon aan de wand, NCOS-kalender, wereld-kaart. Een opengeslagen bijbel en enkele gezellig oude meubeltjes. Hier wordt geleefd, gegeten, vergaderd. Hier worden mensen ontvangen. Schijnbaar een ruim huis, bedenk ik, maar toch krap voor vijf volwassenen.
Aan de tafel vijf zusters van de Kindsheid Jesu: Gerda, Christine, Jeanne, Renée en Hilde. „In het begin was het natuurlijk niet vanzelfsprekend in een kleiner huis te wonen. Dat was vijfentwintig jaar geleden vrij nieuw. We kwamen allen uit grotere gemeenschappen. En dus was het materieel wat wennen... Maar we wilden dicht bij de mensen leven.”
Vier accenten heeft deze kleine gemeenschap. Allereerst een
open deur, zonder drempels en voorgeborchten. Open voor buiten en open naar
binnen. Dat is het tweede accent: de gemeenschap heeft mededeelzaamheid hoog
in het vaandel. Gemeenschap is delen van elkaars leven: Ieders agenda is bekend.
Het delen van elkaars evangelische inspiratie en
het wekelijkse gemeenschapsgesprek zijn belangrijke momenten.
De derde klemtoon is de optie voor de kleinen. Eigen aan het charisma van de orde, maar concreet gemaakt in een veelkleurig engagement. Ten slotte wil de gemeenschap sober en eenvoudig leven. Een leven gelijk aan de mensen in de straat.
De Galileagemeenschap staat niet los van het charisma van de congregatie. De zusters van de Kindsheid Jesu is de laatste stichting van de bezielende Gentse kanunnik Triest, ook bekend als stichter van de Zusters en Broeders van Liefde.
Oorspronkelijk bedoeld voor de opvang van vondelingen, richtte de congregatie zich in de loop der jaren op allerlei opvoedings- en opvangwerk. „Net zoals Triest in de negentiende eeuw noden en behoeften ontdekte en daarvoor mensen bij elkaar bracht, zo moeten wij dat ook in deze tijd doen.”
Een belstoot. Iemand betreedt de woonkamer. Een vraag over Ziekenzorg, waarvoor Christine in de parochie mee aan de kar trekt. In verband met de attentie voor de zieken op Palmzondag. ,,Voor ons is het vanzelfsprekend dat mensen aanbellen en meteen binnenkomen. Een echt open deur zegt veel. Hier kunnen we niet vluchten. We sluiten ons niet af voor buiten”, verduidelijken de zusters na het vertrek van de onverwachte bezoekster.
Van bij het begin kozen de leden van de Galileagemeenschap er voor om slechts
halftijds bezoldigd te werken en zo tijd te hebben voor engagement. Vandaag
werkt enkel zuster Jeanne nog halftijds bezoldigd, als gezins- en bejaardenhelpster.
Welke engagementen nemen de zusters dan wel op?
Verschillende zusters zijn op een bijzondere wijze bij vzw Vriendschap betrokken.
Café Anoniem, een huiskamer- en integratieproject waar mensen een stukje
vriendschap kunnen vinden bij elkaar. Iedereen, ongeacht inkomen, kan er terecht
voor een gezellige babbel of voor de krant. Café Anoniem biedt mensen
de gelegenheid om elkaar ongedwongen beter te leren kennen en te waarderen.
Een café zonder bier, zeven dagen per week.
Een ander project: Klavertjevier.
In deze ontmoetingsruimte kun je dagelijks en heel goedkoop een warme maaltijd
krijgen. Iedereen is er welkom, de mensen uit de buurt nog het meest. Na de
maaltijd is er nog wat ruimte voor een fijn gesprek en een kop koffie.
Permanentie in huis is een taak op zich. Iedereen die binnenkomt, mag er zijn en wordt hartelijk ontvangen. Christine is het vaakst thuis te vinden: ze doet een deel van het huishouden en het kookwerk.
De gemeenschap is ook bijzonder betrokken op de parochie. Renée werkt mee aan de kindernevendiensten in de parochie Sint-Hubertus, Christine met Ziekenzorg.
Jeanne is dan weer lid van de ATD-medestandersgroep Limburg. Hilde, die jarenlang kleuterleidster was, doet vrijwilligerswerk in De Heuvel, een tehuis voor gehandicapten. In de parochie houdt ze zich bezig met de vormselcatechese, de eerste communiepastoraal...
Gerda heeft een groot hart voor vreemdelingen en vluchtelingen.
Ze gaat vaak op bezoek bij vluchtelingen thuis en helpt hen wegwijs maken in
de stad. Een anonieme dreigbrief over hun inzet voor vluchtelingen verhitte
eventjes de gemoederen. ,,Maar hoe kun je reageren op een anonieme brief?”
VOLHOUDEN
Even kan ik niet meer volgen... Overdonderd door zoveel. Hoe houden jullie het vol? „Onze sterkte is dat we hier samen voor gekozen hebben. Respect voor ieder mens, ervaar je zowel binnen in de gemeenschap als buiten.”
In de loop der jaren groeide een heus netwerk. De een verwijst de andere door naar de zusters. Gerda: „Maar wij kunnen ook niet alles, dat beseffen we maar al te goed. Daarom dat we zelf ook verwijzen naar gespecialiseerde diensten.” ,,Al bij al hebben we elke avond, vóór het slapengaan, genoeg om de Heer voor te leggen”, besluit Rende gevat.
Samen met de fotograaf bezoeken we even de ruime kamer op de eerste verdieping die dienst doet als gebedsruimte.
Voor het altaar een fraaie symbolische uitbeelding van de lezingen van de Veertigdagentijd. Het bekende schilderij van de Verloren Zoon, de icoon van de Verheerlijking en enkele stenen, verwijzend naar de lezing over de overspelige vrouw.
Jeanne: „Iemand van ATD-Vierde Wereld merkte eens op dat wij zoveel (kunnen)
uithouden, omdat we een gemeenschap zijn van
bewogenheid en gebed.”
Een biddende gemeenschap zijn is wezenlijk. Er zijn de persoonlijk en gemeenschappelijke uren van gebed. „Da’s tijd voor God”, zegt Renée. En dat respecteren de mensen.”
Ook de dagelijkse eucharistieviering, gewoonlijk in de parochiekerk, hoort daarbij. Eenmaal per week wordt de eucharistie in huis gevierd, in het gezelschap van een twaalftal gasten. En driemaal per jaar trekt de Galileagemeenschap zich terug voor bezinning op een stille plek. Dan is het huis onherroepelijk gesloten.
De klokken van de nabijgelegen parochiekerk onderbreken ons gesprek. Tijd voor de dagelijkse De klokken van de nabijgelegen parochiekerk onderbreken ons gesprek. Tijd voor de dagelijkse
avondmis. In de liturgie horen we voorlezen uit het Johannesevangeie. "Ik ben niet van deze wereld”, zegt Jezus ons. In zijn navolging leven wij, christenen, wel in deze wereld, maar getuigen we in ons leven van meer, van ‘boven’. Hier dus.
Tijdens de wandeling terug naar het huis, ontmoeten we op straat een passerende Pakistaanse jongeman uit de buurt. Eindelijk erkend als politiek vluchteling, volgt hij nu computerlessen. Een sprankje hoop. Een bemoedigend woord. Kleine dingen.
Een rapport van het Regionaal Instituut voor Maatschappelijk Opbouwwerk Limburg over de wijk Runkst in Hasselt zegt het in officiële bewoording aldus: „Als belangrijke referentiepersonen worden steeds de zusters van de Gaarveldstraat genoemd. Vraag het maar aan de zusters, die weten het wel”
"De zusters van de Gaarveldstraat hebben wegens hun engagement het meest voeling met de schrijnende armoedeproblematiek. Ze zijn altijd beschikbaar, luisterend oor, probleemoplosser, bieden nestwarmte. Zij zijn onvoorwaardelijk vertrouwenspersonen, met een groot respect voor de kleine mens.”
En we lezen verder: "Ook mensen die niet kerkelijk zijn, prijzen hun werk. Zij worden door iedereen ervaren als het hart en de bezieling van Runkst. lk vind de zusters van de Gaarveldstraat de bron, het open huis waar mensen voor alles en nog wat altijd terecht kunnen. Zij doen op een informele manier veel goed voor de mensen. Zij kennen iedereen en staan open voor iedereen. Zij luisteren naar de mensen. Dat is wat mensen nodig hebben.”
Zo hoorden de zusters van Galilea het eens van een ander.
Website over de zusters van Galilea: http://www.geocities.com/galilea_hasselt/
vzw Vriendschap: http://users.pandora.be/vzw_vriendschap/startpagina.html.
Café Anoniem: http://users.pandora.be/vzw_vriendschap/projecten/anoniem.html
Klavertjevier
http://users.pandora.be/vzw_vriendschap/projecten/k4.html
Gastvrij Hasselt: http://www.geocities.com/gastvrij_hasselt_2001/
ATD-Vierdewereld Limburg: http://www.geocities.com/atd_limburg/