D NA, genen, chromosomen. . . Woorden die ieder van ons al wel eens gehoord heeft de dag van vandaag. Maar wat betekenen ze nu juist? En is al dat ingewikkelde gedoe echt nodig om te fokken?
Daar is maar een antwoord op te geven: ja, dat is echt nodig! Verschillende ziektes en aandoeningen zijn immers overerfbaar en zitten in de genen van onze katten. Om dus gezonde katten te kunnen fokken, hebben we kennis van genetica nodig. En dat niet alleen: ook kenmerken zoals kleur en vachtlengte worden bepaald door de genen. Met een beetje kennis van genetica, gaat er een hele wereld van mogelijkheden open. Wat is er immers leuker dan op voorhand te kunnen voorspellen welke kleurtjes je uit een bepaalde combinatie kan verwachten?
Ook voor kittenkopers en kattenbaasjes is het nuttig enige notie van genetica te hebben. Zo kan je zelf controleren of wat een fokker beweert wel allemaal klopt.
Beeld u nu eens in dat deze bouwstenen binnenin hol zijn en de bouwer van het huis in het binnenste van elke steen het bouwplan van het hele huis heeft gestopt. Dit is ook zo bij cellen: in elke cel zit de volledige informatie over het bouwplan van het lichaam. Die informatie zit niet allemaal door elkaar: net als bij een huis het ene deel van het plan over de badkamer gaat en het andere over de woonkamer, zit ook deze informatie geordend in verschillende hoofdstukken die het geheel van informatie wat ordenen en overzichtelijk maken.
Het hele bouwplan noemen we bij levende wezens het DNA (dit is ook de stof waaruit het is opgebouwd), de hoofdstukken waarin het is onderverdeeld de chromosomen. Katten hebben zo 19 verschillende hoofdstukken of chromosomen. Die hoofdstukken of chromosomen zijn weer onderverdeeld in stukjes die telkens een andere eigenschap behandelen, bijvoorbeeld een stukje over de kleur van de ramen en een ander stukje over de lengte van de gordijnen. Die stukjes die telkens een bepaalde eigenschap beschrijven, noemen we bij levende wezens de genen. Bij katten wordt dan bijvoorbeeld in een stukje (=gen) de kleur van de vacht behandeld en in een ander stukje de lengte van de pels.
Tot hiertoe gingen we ervan uit dat het huis een maker had, die dus het bouwplan dat hij had bedacht in elke baksteen stopte. Nu weten we natuurlijk allemaal dat om een kitten te krijgen, we twee katten nodig hebben: de moeder en de vader.
Die willen natuurlijk allebei wat te zeggen hebben bij de bouw van hun kitten. Zo maakt de moederpoes een eicelletje aan en stopt daarin haar bouwplan. De kater maakt zaadcellen aan en stopt op zijn beurt daarin zijn bouwplan. Wanneer de zaadcel en eicel dan versmelten en zo een beginnend nieuw leven vormen (een embryo), dan zitten er dus TWEE bouwplannen in dit embryo! Is dit nu een probleem? Nee hoor, in elke kat zit in feite twee keer de informatie voor een bepaalde eigenschap, ze hebben dus allemaal twee kopieen van hun bouwplan in elke cel. Enkel de zaad- en eicellen zijn hier een uitzondering op: zij bevatten slechts een van de twee kopieen van het bouwplan, zodat ze bij hun versmelting een nieuw leventje vormen dat terug twee kopieen heeft.
Maar wat als ze nu twee verschillende allelen heeft, namelijk een voor kort haar en een voor lang haar (of u en uw partner hebben een verschillende kleur gordijnen gekozen)? De kat is nu heterozygoot voor die eigenschap, ze heeft namelijk twee verschillende mogelijkheden of allelen voor die eigenschap. Hoe zal ze er dan gaan uitzien (of wie van de twee partners krijgt de door hem gekozen gordijnen)?
Wel, dan zijn er
in feite drie mogelijkheden:
1)een van de twee allelen is sterker dan het andere en drukt dus zijn verschijningsvorm, zijn wil door: we noemen het sterkste allel dan het dominante allel en hetgene dat onderdrukt wordt het recessieve allel. Bij de haarlengte kunnen we dan zeggen dat kort haar dominant is over lang haar en dat de kat in kwestie dan kort haar zal hebben. We stellen het dominante allel steeds voor met een hoofdletter (in dit geval een L) en het recessieve met een kleine letter (l). Een poes die homozygoot is voor kort haar heeft dan het genotype LL (twee kopieen!), een poes die homozygoot is voor lang haar het genotype ll. Een heterozygote poes heeft het genotype Ll en het fenotype kort haar. Het genotype duidt dus op de genetische samenstelling van de poes, het fenotype duidt op het uiterlijk van de poes. Aangezien L (kort haar) hier dominant is, zal de poes dus kort haar hebben, hoewel ze genetisch gezien het allel voor lang haar draagt. Slechts als er geen dominant allel aanwezig is en de poes dus homozygoot is voor het recessieve allel (hier ll), kan de verschijningsvorm van het recessieve allel tot uiting komen en zal de poes het ook in haar uiterlijk tonen: ze heeft dan lang haar.
2)De twee allelen kunnen partieel dominant zijn. Dit wil zeggen dat het dominante allel niet sterk genoeg is om het recessieve volledig te onderdrukken. Op die manier komen beide verschijningsvormen in feite gemengd voor. De heterozygote poes (Ll) zou in dit geval halflang haar hebben, dus een fenotype (uiterlijk) dat tussen de twee verschijningsvormen van de allelen in ligt.
3)De twee allelen
kunnen codominant zijn. Dit betekent dat geen van de twee sterker is dan de
andere, maar dat ze even sterk zijn. We stellen dan ook de twee allelen voor met
een hoofdletter (bijvoorbeeld: kort haar= K, lang haar=L). Een poes die
heterozygoot is (KL) zal nu geen halflang haar krijgen, maar zal stukken met
lang haar en stukken met kort haar krijgen. We krijgen nu immers geen mengvorm,
maar beide verschijningsvormen komen volledig tot uiting in het uiterlijk van de
kat.
In de praktijk zal bij haarlengte het eerste geval gelden.
Voor het 19e chromosoom, bestaat echter niet altijd een gelijkaardig tweelingbroertje. Dit is namelijk het geslachtschromosoom, dat het geslacht van het dier bepaalt. Bij vrouwelijke dieren is er inderdaad een gelijkaardig kopietje, want zij hebben twee X-chromosomen. Bij mannelijke dieren echter, bestaat het koppel chromosomen uit een X en een Y: het zijn dus geen gelijkaardige kopieen! Dit heeft tot gevolg dat in een mannelijk dier niet alle genen die op het X-chromosoom zitten een kopie hebben op het Y-chromosoom. Wanneer er voor een bepaalde eigenschap dus maar een kopie van het gen aanwezig is, dan zal de verschijningsvorm daarvan zowieso tot uiting komen in het uiterlijk van de kat: er is namelijk geen ander allel dat eventueel dominant zou kunnen zijn!