Contrareformatie
in West-Vlaanderen
Een
voorbeeld van plaatselijke geschiedenis
Bart
Vandenbussche
15. VARIA
15.1 Reglementvoor uitbesteding van ame mensen te Woumen
(1765)
15.2. GOEDE EN SLECHTE ARMEN VOLGENS DE
PREDIKANTEN (1765)
In een sermoen over de onbarmhartigheid
der rijken leidde pastoor Florisoone (+1798) van Gijverinkhove
(bisdom Ieper) zijn toehoorders in gedachten mee naar de armtierige
woning van een behoeftige familie. Met dit aangrijpend sfeerbeeld
probeerde hij zijn publiek tot medelijden te wekken om aldus de
mildheid jegens de arme te stimuleren :
- Voor eerst, ik leyde u in een
slegt huysn, of hutje, het gene zeer wel aen een beesten-stal
gelyk is, daer den wind van alle kanten door vliegt, en de
menschen met koude doorsnyd, om dat het huysje niet sluyt, en
by-na niet gedekt is : aenschouwt daer den Man en de Vrouwe in het
diepste van eenen kouden winter, als versteven van de bytende
koude; doorzoekt het huys wel, gy zult'er geen hout vinden, met
het welk zy hunnen, by-na, versteven leden konnen verwarmen; ziet
daer die aerme lieden van koude beeven, en aenmerkt, of de bytende
koude, die hun ingewant geheel verstikt, en hun met eene groote
pyne en druk overvalt, niet genoeg is om u te beweegen, op dat gy
hun hout zoude geeeven, of geld verleenen om hout te
kopen?
- Daer is een ander huysje, daer
d'ellende overvloeyt, gaet maer in, en doorsnuffelt alle de
plaetzen, ziet hoe eenen Man en Vrouwe, met hunne Kinders daer
leven; daer is geen behangzel aen het bedde, gy moet maer uwe
oogen daer op slaen, gy zult een hand-vol stroo zien, waer op zy
slaepen, de slaeplaekens ontbreeken, de dekzels zyn slegt, en
overal met gaten : slaet uwe oogen op de beddekens der Kinderen,
gy zultze niet beter voorzien vinden : ziet hoe dat den Vader en
Moeder, met hunnen Kinderen, gekleed zyn, gy zult bemerken, dat
hunne verslete kleedreen quaelyk hun lichaem bedekken; doet hun
eetkasje open, daer is nog een half brood, maer daer is zelden
boter: aenschouwt nu die arme lieden, zy zyn in hun lichaem als
uytgemergelt, door dien dat zy zelden voedzel genoeg hebben : zy
zyn mager, bleek, bedrukt, en het schynt dat zy niet anders als
eene langzaeme dood, tot hunnen troost te verwagten
hebben.
-
- Globaal gezien kunnen we stellen
dat volgens de 18de-eeuwse predikatie de armen diegenen zijn die
volledig of gedeeltelijk van aalmoezen afhankelijk zijn om in hun
levensonderhoud te voorzien. Maar kerkelijke gezagsdragers
onderscheidden twee soorten arme mensen :
- (1) de 'echte' armen probeerden
op een eerlijke manier in hun levensonderhoud te voorzien zonder
hierin volledig te slagen : oude mensen, gebrekkige mensen, zieke
mensen, weduwen met een kroostrijk gezin, enz.
- (2) de 'slechte' arme, van wie
de ellende het resultaat was van een verkeerde en immorele
levenswijze. De Brugse predikant De Vloo (1716-1775) drukte het
als volgt uit :
-
- Het noodzaekelyk gevolg van de
Luyheid, is de armoede. (...) en d'ondervinding leerd het genoeg.
Want ten zal van zelfs niet komen in den mond gewaeyt, en Godt en
zal geen Mirakel doen, om hun te spyzen, die de middelen door hem
gesteld, niet gebruyken. Die niet en zaeyt, en zal niet maeyen;
die niet aerbeyd, en zal niet winnen.
-
- Met hun morele beoordeling van
het armoedeprobleem maakten de predikanten een onderscheid tussen
de 'goede' en 'slechte' armen, tussen echte behoeftigen die zelf
geen schuld hadden aan hun ellendige toestand en werkonwilligen
die hun armoede alleen aan zichzelf te wijten hadden. In
werkelijkheid was het fenomeen armoede natuurlijk veel complexer
dan de predikanten in hun ideologisch-moraliserende verklaringen
aangaven. Zij zagen vooral twee oorzaken : sommige mensen waren
arm omdat God het zo had voorbeschikt en anderen waren arm door
hun eigen schuld.
-
(uit M.
DEWILDE, "Die niet arbeyd, en zal niet winnen."
Achttiende-eeuwse predikanten over armoede. , - Handelingen van
het genootschap voor geschiedenis, CXXIX (1992), p.
3-32)
1. (a) Waarop gelijkt de eerste
armenwoning?
(b) Waarvoor hebben deze arme mensen
geen geld?
(c) In welke zin stimuleert hij
uitdrukkelijk de rijken tot mildheid?
2. Welke zijn in het tweede huisje
de kenmerken van armoede?
3. (a) In welke twee
categorieën deelden de predikanten de armen in?
(b) Wat was de basis van hun
indeling?
4. Waarom is en was het fenomeen
armoede complexer dan hier voorgesteld, denk je?