*De abdij van Rochester was de bakermat van de Nederlandstalige poëzie. Rond 1100 schreef een verliefde Westvlaamse monnik er de eerste bewaarde versregels in het Oud-Nederlands (=>Ingweoons of Noordzee-Germaans). Hij noteerde ook de latijnse vertaling van zijn romantische pennenvrucht: abent omnes volucres nidos inceptos nisi ego et tu quid expectamus nunc in het graafschap Loon was onze volgende dichter. *Daarna kwam de poëzie tot bloei in Vlaanderen en Brabant met o.a. A. de Roovere en Anna Bijns. *In de 17e eeuw namen de Noordelijke Nederlanden dan het voortouw op economisch en cultureel gebied. Ook de poëzie kende hoogtepunten in deze periode met ondermeer Hooft, Bredero en Vondel *Er bestaan nog oudere teksten, maar die hebben niet het poëtisch gehalte van 'Hebban olla uogala'... sal ic in kundon, in he gehôron sal.’ ’s Avonds en ’s morgens en ’s middags zal ik vertellen en verkondigen, en hij zal luisteren.' Deze zin komt uit de 'Wachtendonkse Psalmen' (ca. 900), waarvan een gedeelte is bewaard gebleven. ‘Visc flot aftar themo uuatare.’ ‘Een vis zwom in het water.’ ‘Gelobistu in got alamehtigan fadaer.’ ‘Geloof je in God de almachtige vader.’ dan 'Hebban olla uogala' en staat in een Utrechtse doopbelofte uit het eind van de achtste eeuw. Tenslotte is zelfs de 'Leidse Willeram' (ca.1080) ouder dan de probatio pennae op het handschrift uit de abdij van Rochester in het graafschap Kent. |