Op een stuk perkament uit de 12e eeuw is zijn naam
als 'Heinric van Veldeken' gespeld. Andere varianten
die voorkomen op het internet: Heynric, Heinrich,
Heynryck, Heynrijck, Henric, Hendrik van (von) Veldeke(n)
en Heinrich von Veldig.
Hij werd geboren in de eerste helft van de 12e eeuw
in Veldeke(n) nabij Spalbeek. De heerlijkheid Veldeken
was gelegen tussen Spalbeek en Kermt (Hasselt).
Zijn voorouders waren ministeriales (lage dienstadel),
in dienst van de graven van Loon. Dat verklaart waarom
hij een goede opleiding genoot als clericus. Naast zijn
moedertaal beheerste hij Duits, Frans en Latijn. Uit
verwijzingen in zijn werk blijkt namelijk, dat hij ook
de Latijnse Klassiekers kende (Vergilius, enz.).
Van Veldeken vertaalde de Vita Sancti Servatii
in het Diets (Westnederfrankisch => Oud-Limburgs),
op verzoek van de Maastrichtse frater Hezelo. *
De 'Servaeslegende' bestaat uit twee boeken met
in totaal 6000 verzen. Eén met de levensbeschrijving
van Servatius en één dat de mirakels van de heilige
en de wandaden van de Hunnen beschrijft.
* Een van de bronnen heeft het over 'koster Hessel'
en een andere noemt hem 'de koster of schatbewaarder
van het Maastrichtse Servaeshospitaal' (waar ook
pelgrims logeerden).
Heinric van Veldeken droeg het werk op aan Agnes
van Metz**, gravin van Loon (°1106/1114; †1171/1186),
die zijn mecenas** was.
Na de Vlaamse monnik in Rochester was hij de eerste
Nederlandstalige schrijver waarvan teksten en gedichten
bewaard zijn gebleven (weliswaar niet de originele
handschriften).
** In de epiloog van het eerste deel zegt de dichter, dat
hij het werk zal schrijven op verzoek van Agnes van Loon:
Doer der Gravinnen bede
Van loen, sijnre lieuer vrouwen,
Dies hoem bat mit trouwen
En op het einde van de Servaaslegende lezen we:
In dutschen dichtede dit Heynryck,
Die van Veldeken was gheboren.
...
Des hoem ouch bat die Gravynne
Van Loen, die edel Agnes**.
** Uit het voorgaande kan men ondermeer afleiden,
dat van Veldeken de Servaaslegende schreef vóór
1171 in het Diets (Dutsch), op verzoek van gravin
Agnes van Loon, die in ca.1171 overleed. Volgens een
andere bron (DBNL) overleed zij 'in ieder geval vóór
1186'. Ook over haar geboortedatum (ca.1106-ca.1114)
zijn de verschillende bronnen het niet eens. Gravin
Agnes van Metz was gehuwd met graaf Lodewijk I van
Loon, tevens burggraaf van Mainz en graaf van Rieneck.
Tijdens zijn jeugd woonde en werkte van Veldeken
in het graafschap Loon, maar als dertiger(?) ging hij
zijn geluk beproeven in Duitsland. Hij verbleef eerst
in Kleef, waar hij omstreeks 1174 begon aan een ridder-
verhaal over de Trojaanse held Eneas (Lat. Aeneas).
Dit werk is gebaseerd op het epos van Vergilius,
de 'Aeneis'. Veldeken kende wellicht de 'Aeneis',
maar maakte gebruik van 'Le Roman d'Enéas' die
omstreeks 1160 verscheen. Het is niet uitgesloten,
dat hij de 'Eneïde' eerst in het Diets schreef, want
tot een eind in de 19e eeuw was Nederlands namelijk
de voertaal in Kleef (Duits=>Kleve).
De 'Eneïde' in een notendop: "Eneas vlucht uit
het brandende Troje en komt na een storm aan land
in Carthago. Daar wordt hij onthaald door koningin
Dido. Ze worden verliefd op mekaar, maar Eneas
vertrekt na enige tijd met de noorderzon. Hij wordt
namelijk aangespoord door de goden om ten strijde
te trekken in Italië. Dido blijft wanhopig achter
en pleegt zelfmoord met het zwaard van Aeneas.
Stervend werpt zij zich op een brandstapel..."
Wat opvalt is dat de minne tussen Eneas en Dido
bij van Veldeken een veel grotere plaats inneemt
dan bij de Latijnse dichter Vergilius.
Na zijn Kleefse periode trad hij in dienst van landgraaf
Hermann von Thüringen. Daar voltooide hij de 'Eneïde',
die uit 13.500 verzen bestaat, in het Oud-Midden
Hoogduits.
Het hof van Hermann I von Thüringen kan men
beschouwen als de bakermat van de Duitse literatuur,
omdat schrijvers als Heinric van Veldeken, Herbort
von Fritzlar en Wolfram von Eschenbach er verbleven
en werkten.
In enkele verzen bedankt van Veldeken ook Margarethe
van Kleef en Landgraaf Hermann von Thüringen, aan
wiens hof hij de Eneïde ('Eneit' in het Duits) voltooide,
voor hun steun.
In 1184 zou van Veldeken ook deelgenomen hebben
aan de Pinksterfeesten van Mainz, waar keizer
Frederik I 'Barbarossa' zijn twee zonen tot ridder sloeg.
Zijn status van clericus*** (geestelijke) belette
van Veldeken niet om minnegedichten te schrijven,
waarvan er een vijfentwintigtal zijn bewaard.
Hij hield zich meestal aan de regels van de hoofse
minnelyriek. De hoofse minnaar beschreef hierin
zijn platonische gevoelens voor een geïdealiseerde
vrouw, waarbij hij 'de mate' (mesura) niet mocht
overschrijden. In de hiernavolgende verzen lapte hij
die hoofse terughoudendheid echter aan zijn laars...
*** De minne was blijkbaar voor clerici* geen verboden
terrein... 183
Ic bidde den heere van den hoghen ghesate
Dat hijt nemmermeer en late
Dorper weten, no keitiven*,
Wat si ende ic te gader driven,
Als wi beide, naect ende werme,
Ligghen in mallex anders arme,
Openbaer met goeder minnen
*'keitiven' (mnl. catijf = ellendeling): ellendelingen;
slechteriken; booswichten.
Ik bid de Heer in de hemel
dat hij nooit kond zal doen
aan kinkels en schurken,
wat haar en mij verbindt,
als wij beiden naakt en warm
in elkaars armen liggen.
Open en bloot, met goede liefde.
© Hertaling Lepus
P.S. *In het Maas- en Rijnland van de XIIe eeuw
waren de clerici ondermeer geschoold in het bestuderen
van de Romeinse cultuur.
Ze verbleven niet als monniken in kloosters, maar als
kanunniken in kapittelhuizen, aan bisschopshoven en
zelfs als intellectuele raadsheren aan een adellijk
of vorstelijk hof. Ondanks hun christelijk ideaal, hielden
zij er soms een verfijnde wereldse levensstijl op na.
Het graafschap Loon lag toentertijd in de invloedssfeer
van het Duitse keizerrijk. Heinric van Veldeken leefde
op de overgang tussen twee taalgebieden. Eerst schreef
hij in het Diets (Oud-Limburgs = Westnederfrankisch)
en later in het Oud-Middenhoogduits. Zodoende verwierf
hij zich een plaats in de Nederlandse én Duitse literatuur.
© Gaston D'Haese
Het is goede nouwe mare
dat die vogele openbare
singen da men bloemen siet.
tot den tiden in den jare
stonde 't dat men blide ware:
leider des nu bin ich niet.
miin dombe herte mich verriet,
dat ich moet onsachte ende sware
dougen leit dat mich geschiet.
Die sconeste ende die beste vrouwe
tuschen Roden ende der Souwen
gaf mich blitscap hie bevoren.
dat is mich komen al te rouwen
dore dompheid, niewet van ontrouwen.
dat ich here hulde hebbe verloren
die ich ter bester hadde erkoren
ofte in der werelt ieman scouwe.
noch dan vorchte ich heren toren.
Al te hoge gérende minne
brachte mich al uut den sinne,
doe ich here ougen ende mont
sach so wale staen ende here kinne,
doe wart mich dat herte binnen
van so soeter dompheit wont,
dat mich wiisheit ware onkont.
des bin ich wale worden inne
bit scaden sint te maneger stont.
Dat quade wort het si verwaten
dat ich niene konde laten,
doe mich bedrouch miin dombe waen.
der ich gérende uter maten,
ich bat here in der caritaten
dat sie mich moeste al ombevaen.
so vele ne hadde ich niet gedaen
dat sie ein wenech uter straten
dore mich te onrechte wolde staen.
HET IS EEN GOEDE EN NIEUWE TIJDINGHet is een goede en nieuwe tijding
dat de vogels luidkeels zingen
waar de bloemen bloeien.
op deze tijd van 't jaar
zou men vrolijk moeten zijn:
helaas ben ik dat niet.
mijn domme hart misleidde mij,
waardoor ik de diepe smart
die mij treft moet verdragen.
De mooiste en de beste vrouw
tussen Roden* en de Souwen**
schonk mij weleer vreugde
maar dat heb ik nu verkorven
door lompheid, niet door ontrouw
heb ik de genegenheid verloren
van haar die ik had uitverkoren
als het summun in de wereld.
niettemin vrees ik haar toorn.
Buitensporig liefdesverlangen
maakte mij uitzinnig.
toen ik haar ogen en mond en kin
zag, dat fijnbesneden gelaat,
werd ik opgewonden
door haar zoete schoonheid,
mijn beheersing was verzwonden,
dat besef ik nu meer en meer
tot mijn scha en schande.
Ik vervloek mijn vermetele woorden
die mij stomweg ontglipten,
meegesleept door mijn overmoed.
want ik begeerde haar uitermate,
en smeekte haar omwille van de liefde
dat zij mij innig moest omhelzen.
maar ondanks mijn aandringen
bleef zij halsstarrig weigeren
om op mijn avances in te gaan.
* (Kerk)rade, (Gruit)rode, (Stok)rode bij Spalbeek ?
Roden is ook een plaats in de Nederlandse provincie
Drenthe, maar ik weet niet of we het zo ver moeten
gaan zoeken...
** Souwen: gaat het hier over de Sauer (Frans Sûre),
een rivier die ontspringt in de Ardennen ?
Of heeft het te maken met het gebied van de Heren
van Souwe? Een souw is ook een oude benaming voor
een beek of sloot.
In 1699 schreef het Veldwezeltse Keurboek voor:
"Woordt oock aen een ijgelijck geordonnert de souwen
ende slooten in haeren ouden cours te houden ende
te beletten dat se daer buijtten niet en loope, op poene
van een goltgulden, daer en boven te vergoeden
den schade die de naburige erven daer door souden
coemen te lijden."
Terug naar index bloemlezing

Tristant moeste ane sinen danc
stade siin der koninginnen,
want poisoen heme daer toe dwanc
mere dan die cracht der minnen.
Des sal mich die goede danc
weten dat ich niene gedranc
sulic piment, end ich sie minne
bat dan hé, ende mach dat siin.
Wale gedane, valsches ane,
laet mich wese diin
ende wis doe miin.
TRISTAN MOEST TEGEN ZIJN ZIN
Tristan moest tegen zijn zin
trouw zijn aan de koningin,
want een liefdesdrank dwong hem
meer dan de kracht van de liefde.
Daarom betuigt mijn lief mij dank
omdat ik zulk brouwsel nooit dronk
en meer bemin dan Tristan,
als dat kan. Wat er ook van zij
er schuilt geen valsheid in;
laat mij de jouwe zijn
en wees jij van mij.
Terug naar index bloemlezing

In den tiden van den jare
dat die dage werden lanc
ende dat weder weder clare
so ernouwen openbare
merelare heren sanc,
die ons brengen lieve mare,
Gode mach her's weten danc
dé hevet rechte minne
sonder rouwe ende ane wanc.
Ich bin blide dore here ere
die mich hevet dat gedaen
dat ich van den rouwen kere,
dé mich wilen irde sere.
dat is mich nu also ergaen:
ich bin rike ende grote here,
sint ich moeste al ombevaen
die mich gaf rechte minne
sonder wiic ende ane waen.
Die mich drombe willen niden
dat mich lieves ist geschiet,
dat mach ich vele sachte liden
noch mine blitscap niewet miden,
ende ne wille drombe niet
na gevolgen den onbliden.
sint dat sie mich gerne siet
die mich dore rechte minne
lange pine dougen liet.
IN DE TIJD VAN HET JAAR
In de tijd van het jaar
dat de dagen lengen
en dat het weer weer beter wordt,
dan beginnen luidkeels
de merels hun gezang,
dat ons een lieve tijding brengt,
hij mag God dankbaar zijn,
die echte liefde koestert
zonder verdriet en zonder twijfel.
Ik ben blij ter ere van haar
die mij heeft bevrijd
van mijn liefdesverdriet,
waardoor ik vroeger wanhopig was.
daar heb ik nu geen last meer van:
ik voel me de koning te rijk,
sedert ik haar innig heb omhelsd,
die mij echte liefde schonk
zonder vrees en zonder twijfel.
Die mij daarom willen benijden
dat iets lieflijks mij overkwam,
dat kan ik best verdragen
want het kan mijn blijdschap niet temperen,
daarom wil ik niet de voetstappen
van de afgunstigen drukken.
sedert zij van mij houdt
die mij door hoofse liefde
heel lang pijn liet lijden.
Terug naar index bloemlezing

"Dé blitscap sonder rouwe entfeit
bit eren, hé is rike.
dat herte da der rouwe in steit,
dat levet jamerlike.
hé is edele ende vroet:
wé bit eren kan geméren
sine blitscap, dat is goet."
Die scone die mich singen doet,
sie sal mich spreken leren
daer ave dat ich minen moet
niet wale ne kan gekeren,
sie is edele ende vroet:
wé bit eren kan geméren
here blitscap, dat is goet.
WIE LIEFDE BELEEFT ZONDER VERDRIET
"Wie liefde beleeft zonder verdriet
en waardig blijft, die is rijk.
een hart met droefheid vervuld,
is in jammerlijke staat.
hij is edel en wijs:
die zijn blijdschap goed
en met ere kan vermeerderen."
De schone die mij doet zingen,
zal mijn hart leren spreken
waardoor ik mijn gemoed
bezwaarlijk kan veranderen,
zij is edel en wijs:
wie haar vreugde met ere
kan vermeerderen, die is goed.
Terug naar index bloemlezing

So wé der minnen is so vroet
dat hé der minnen dienen kan,
ende hé dore minne pine doet,
dé is ein vele minnesalegh man.
van minnen komet allet goet,
die minne maket reinen moet,
wat solde ich ane minne dan ?
Die scone minne ich ane wanc,
ich weit wale here minne is claer.
of mine minne iet velsche ein cranc,
so ne wirt ouch nimmer minne waer.
ich segge here miner minnen danc,
bi here minnen steit miin sanc.
hé is domp deme minne dunket swaer.
WIE WIJS OMGAAT MET DE MINNE
Wie wijs omgaat met de minne
zodat hij de minne dienen kan,
en wie zich inzet voor de minne,
is een door minne gezegend man.
Wat uit minne spruit is goed,
want minne reinigt het gemoed,
wat zou ik dan zonder minne doen ?
Voor die schone voel ik ware minne
want ik twijfel niet aan haar pure minne,
als mijn minne niet oprecht zou zijn,
dan zou ik beter over minne zwijgen,
ik ben dankbaar voor haar minne,
want uit haar minne welt mijn lied.
dom is hij die een hekel heeft aan minne.
Terug naar index bloemlezing

Got sende here te moede
dat sie et meine te goede,
want ich vele gerne behoede
dat ich here spreke iet leide
ende immer van here gescheide.
mich binden vaste die eide,
minne ende trouwe beide:
des vorchte ich sie alse dat kint die roede.
GOD VERLICHTE HAAR GEMOED
God verlichte haar gemoed
dat zij welwillend moge zijn,
want ik wil haar graag behoeden
voor een krenkend woord van mij
dat mij van haar zou scheiden.
ik voel mij vast verbonden,
met eden van liefde en trouw:
haar vrezend zoals een kind de roede.
Terug naar index bloemlezing

In den tiden dat die rosen
tounen manech scone blat,
so vloeket men den blidelosen
die wroegere siin ane maneger stat,
want sie der minnen siin gehat
ende den minneren gerne nosen.
van den bosen moete Got ons losen !
Men darf den bosen niewet vloeken.
hen wirt dicke onsachte wé,
want sie warden ende loeken
alse dé sprenket in den sné.
des siin sie vele die mere gevé,
doch ne darf es nieman roeken,
want sie soeken peren op den boeken.
Heinric van Veldeken heeft op meerdere plaatsen verbleven
(regio Hasselt-Borgloon, Maastricht, Kleef, Thüringen)
en moest zich als dichter-troubadour overal verstaanbaar
maken. Hij was afhankelijk van adellijke mecenassen,
waardoor hij verplicht was zich in verschillende dialecten
van het Diets en het Oud-Duits uit te drukken. 'Wiens brood
men eet wiens woord (=>taal) men spreekt'.
Een illustratie hiervan is de vorige en de volgende versie
van 'In den tiden dat die rosen'
(ook 'In den ziten, daz die rôsen'), beter bekend als
'Ze zoeken peren aan de beuken'.
IN DEN ZITEN DAZ DIE RÔSEN **
In den ziten, daz die rôsen
Erzeigent manic schoene blat,
Sô vluochet man den vröidelôsen,
Die rüegaere sint an maniger stat
Durch daz, wan si der minne sint gehaz
Und die minne gerne noesen.
Got müez uns von den boesen loesen.
Man darf den boesen niht suochen,
In wirt dicke unsanfte wê,
Wan si warten unde luochen,
Alse der springet in dem snê:
Des sint si vil deste mê gevê,
Des darf doch niemen ruochen,
Wan si suochen birn ûf den buochen.
WANT ZE ZOEKEN PEREN AAN DE BEUKEN
In het seizoen dat de rozen
vele mooie blaadjes tonen
vervloekt men de vreugdelozen,
die overal aan het vitten zijn
omdat ze de liefde haten
en de liefde graag bestrijden met venijn.
Moge God de bozen lozen.
Men moet niet schelden op deze lieden,
want hun boosheid kan hen niet baten.
Immers, ze loeren en ze spieden,
alsof ze rondspringen in de sneeuw:
Daarom zijn ze zo boosaardig,
al zijn ze niemands aandacht waardig,
want ze zoeken peren aan de beuken.
Terug naar index bloemlezing

Die werelt is der lichtecheide
al te roemelike balt.
harde cranc is here geleide,
dat der minnen doet gewalt.
die loosheit die men wilen scalt,
die ist versoenet over al.
bose seden werden alt,
dat ons lange weren sal.
DE WERELD IS EEN LICHTEKOOI
De wereld is een lichtekooi
en aan zedenbederf ten prooi.
dit wordt door niemand betreurd,
waardoor de liefde wordt verbeurd.
vroeger werd dit aangekaart,
nu wordt dit algemeen aanvaard.
slechte zeden zijn een kwaal
en worden nagenoeg normaal.
Terug naar index bloemlezing

Die noch niene siin verwonnen
van minnen also ich nu bin,
die ne mogen noch ne konnen
niet wale gemerken minen sin.
ich hebbe minne al da begonnen
da mine minne schinet min
dan der mane bi der sonnen.
Die minne bidde ich ende mane,
die mich hevet verwonnen al,
dat sie die scone daer toe spane
dat sie mere miin geval.
want geschiet mich alse den swanen
dé singet alser sterven sal,
sie verluset te vele daer ane.
WIE NOG NOOIT OVERWONNEN IS
Wie nog nooit overwonnen is,
door de liefde zoals ik nu,
die is niet in staat en niet bij machte
mijn gevoelens te begrijpen.
mijn liefde is pas begonnen
mijn liefde is zoals de maan,
die het onderspit delft voor de zon.
Ik smeek en bezweer mijn liefde,
die mij helemaal heeft ingepalmd
dat ze de geliefde er toe brengt
mijn geluk te vermeerderen.
of vergaat het mij zoals de zwaan
die zingt vooraleer zij sterft?
want dat ware een te groot verlies.
Terug naar index bloemlezing

Het doen die vogele wale schiin
dat sie die boume sien gebloet.
here sanc dé maket mich den moet so goet
dat ich bin vro noch trurech niene kan siin.
Got ere sie die mich dat doet
also verre al over Riin,
dat mich die sorgen siin geboet
al da miin lief sich verellenden moet.
Ook hier zijn er verschillende versies. Van Veldeken
was dus flexibel en blijkbaar herwerkte hij zijn geschriften
en gedichten in de taal van de regio waar hij verbleef.
Hij heeft zich uitgedrukt in zijn moedertaal (Borgloon-
Hasselt), het Maaslands (Maastricht), het Kleefs en
het Oud-Duits (Thüringen).
Ez tuont diu vogelîn schîn,
daz siu die boume sehent gebluot,
ir sanc machet mir den muot sô guot,
daz ich vrô bin noch trûric niht kan sîn.
Got êre sî, diu mir daz tuot,
al über den Rîn,
daz mir der sorgen ist gebuot,
aldâ mîn lîp verre ist in ellende.
Met verve doen de vogels kond
dat ze de bomen in bloei zien staan.
hun lied werkt aanstekelijk op mijn gemoed,
zodat ik vrolijk ben en niet treurig kan zijn.
God moge haar eren die hetzelfde bij mij doet,
van heel verweg over de Rijn,
zodat mijn zorgen verdwijnen,
al moet mijn lief in een ver land verblijven.
Terug naar index bloemlezing

Die da horen minen sanc,
ich wille dat sie mich's weten dank
stadelike ende ane wane.
die ie geminden ofte noch minnen,
die siin blide in manegen sinnen.
des die dombe niene beginnen,
want sie die minne niene dwanc
noch here herte ne rachte binnen.
ZIJ DIE LUISTEREN NAAR MIJN LIED
Zij die luisteren naar mijn lied
hun ondank dulden wil ik niet
noch hun gedraal dat twijfel biedt.
Zij die beminden of nog beminnen,
die zijn blij met menige zinnen.
De dommen hebben niets te winnen,
want zij zijn nooit door passie beroerd
noch werd hun hart door liefde ontroerd.
Terug naar index bloemlezing

Scone wort bit soeten sange
troosten dicke swaren moet.
die mach men genre halden lange,
want sie siin ons altoos goet.
ich singen bit vele droeven moede
dore die scone ende die goede.
op heren troost ich wilen sanc:
sie hevet mich mistroost des is te lanc.
Here stonde bat dat sie mich trooste
dan ich dore sie gelage doot,
want sie mich wilen ere erlooste
uut maneger angestliker noot.
alse sie’t geboetet, ich bin here dode,
mare iedoch so sterve ich node.
hebbe ich ane here noch goeden troost,
ich sal van allen sorgen siin erloost.
MOOIE WOORDEN GEPAARD MET ZOETE ZANG
Mooie woorden gepaard met zoete zang
troosten vaak een bezwaard gemoed.
die blijft men graag lang koesteren,
omdat men er baat bij vindt.
ik zing heel erg terneergeslagen
door de schone die rechtschapen is.
vroeger zong ik met de hoop op haar troost:
zij heeft mij niet getroost, dat is een lang verhaal.
Liever word ik door haar getroost
dan door haar afwijziging dood te gaan,
want vroeger heeft zij mij meermaals
geholpen in de uiterste nood.
als zij het beveelt dan kies ik voor de dood,
alhoewel ik liever niet zou sterven,
als ik haar zoete troost kan verwerven,
dan zijn al mijn zorgen van de baan.
Terug naar index bloemlezing

Alse die vogele blidelike
singende den sommer entfaen
ende der walt is louver rike
ende die bloemen scone staen,
so is der winter al vergaen.
recht is dat ich dare wike
da miin herte stadelike
van minnen ie was onderdaen.
Ook van dit gedicht bestaan twee versies,
die licht van mekaar afwijken:
ALSE DIE VOGELE BLIDELIKE **
Alse die vogele blidelike
den sommer singende entfan
ende der walt is louves rike
ende die bluomen scone stan,
so ist der winter al vergan
recht is dat ich here wike
der min herte stadelike
van minnen ie was underdan.
WANNEER DE VOGELS VROLIJK
Wanneer de vogels vrolijk
zingend de zomer begroeten
en het bos zich tooit met loof
en de bloemen prachtig bloeien,
dan is de winter voorgoed voorbij.
het is terecht dat ik mij begeef
waar mijn hart standvastig
onderworpen was aan de minne
Terug naar index bloemlezing

Der scone somer geit ons ane,
des is vele manech vogel blide,
want sie vrouwen sich te stride
den sconnen tiit vele wale te entfane.
recht is jaerlanc dat der hare
wenke den vele suten winden:
ich bin worden wale geware
nouwes louves ane der linden
DE MOOIE ZOMER IS BEGONNEN
De mooie zomer is begonnen,
daarom zijn veel vogels blij
want ze verheugen zich om beurt
om het mooie seizoen te bejubelen,
in dit seizoen moeten de gure winden
wijken voor de zuidenwinden:
ik zie onmiskenbaar
nieuw gebladerte aan de linden.
Terug naar index bloemlezing

Men seget vorwaer nu manech jaer
die wiif die haten grawe haer,
dat is mich swaer
ende is here mispriis
die liever hebben heren amiis
domp dan wiis.
Des mere noch min dat ich gra bin,
ich hate ane wiven cranken sin,
die nouwe tin
nemen vore alt golt.
sie gien sie siin den jongen holt
dore ongedolt.
VROUWEN HATEN GRIJS HAAR *
Vrouwen haten grijs haar,
dat houdt men voor waar,
nu al menig jaar.
dat valt mij zwaar,
en strekt hen tot schande,
die hun minnaar liever dwaas
hebben dan wijs.
Of ik nu meer of minder grijs ben,
ik haat bij vrouwen zwak verstand,
dat nieuw tin
verkiest boven oud goud.
Ze geven toe op jong te vallen
uit ongeduld. Vertaling van Lepus: 25 februari 2007.
VROUWEN HATEN GRIJS HAAR **
Vrouwen haten grijs haar,
dat houdt men voor waar,
nu al menig jaar.
Het is schand voorwaar
en het valt mij zwaar,
dat zij hun minnaar liever onwijs
hebben dan wijs.
Of ik nu grijs ben meer of min,
weet dat ik niet van trienen houd,
die nieuw tin
verkiezen boven oud goud.
Ze vallen op een jonge knul
uit onbenul.
© Hertalingen van G.D. (pseudoniem Lepus) |