De ontstaansgeschiedenis
De rederijkerskamers zijn in het begin van de vijftiende eeuw
in Vlaanderen ontstaan onder Franse invloed uit kerkelijke
of geestelijke broederschappen. Deze gezelschappen legden zich
vooral toe op het schrijven van gedichten en toneelstukken.
In de Gouden Eeuw beleefde de rederijkerij ook een bloeiperiode
in Holland. Hier werden de rederijkers niet bestreden door
de katholieke kerk, maar door de calvinisten...
Rederijkerskamers in Nederland
De Middelburgsche Kamer (°1430) -‘Het Bloemken Jesse’- pretendeert
de oudste Noord-Nederlandse kamer te zijn, maar dat doet ook De Aecker
(= eiken)boom -Aensiet liefd'- te Vlaardingen, alhoewel mijn bron
1433 vermeldt als stichtingsdatum.
Bergen-op-Zoom: De Vreuchdebloem (°1472)
Reimerswaal (Zeeland): De Gentylen (°1484) en De drie Korenbloemkens
(1644/1507)
Breda: Het Vreuchdedal (°1491)
's Hertogenbosch: Moyses Doorn (°16de eeuw)
Amsterdam: de 'Bloeyende Eglantier (°1517) en 't Wit Lavendel
(°einde 16e eeuw)
Gouda: de Goudsbloem - ‘Uut ionsten begrepen’ (°1437)
Delft: De Rapenbloem (°1487)
Dordrecht: De Fonteine (°1485)
's Gravenhage: de Corenbloem - ‘Met geneuchten’ en de Groene Laurierspruit -
‘Laet vaeren droefheit’
's Gravenzande: de Geele Violetten - ‘Sonder bedroefde herten’
Haarlem: de Speelcoornen; ’De Pellicaen' (°1503) - ‘Trou moet blycken',
en 'Het kyndeke Jesus in die wijndruijven'
(De Wyngaertrancken?!).
In 1511 was er een fusie tussen twee Haarlemse kamers.
Dordrecht: De Fonteine (°1485)
Goes: De Nardusbloem (°1481) met als spreuk ‘Met gantscher herte’.
Warmond met als motto ‘In Liefde verwarmd’
Rotterdam: De Blauwe Acoleyen
Katwijk a.d. Rijn: de Corenaren - ‘Liefd' moet blycken’
Katwijk a. zee: de Kempenbloem (=klaverbloem) - ‘In liefden accoort’
Leiden: de Witte Acoleijen - ‘Lieft is tfondament’ (°1498) en de Vlaamse
kamer d'Orainge Lelie (°1590)
Ketel: De Sonnebloem
Noordwijk: de Lelykens onder den doornen - ‘Uyt liefd' bestaen’ (°1545)
Schiedam: de Roode Roosen - ‘Aensiet de jonckheit’
De Utrechtse Kamer werd pas in 1577 gesticht
°Stichtingsdatum of voor het eerst vermeld.
De Amsterdamse kamers
De Egelantier met als devies 'In liefde bloeiende'.
Haar blazoen vertoonde een kruisbeeld met een bloeiende wilde roos.
De bestgekende leden waren Hooft, Coster en Bredero, die zich later
terugtrokken uit de Egelantier en overgingen tot de stichting van
de Nederduytsche Academie; die ingehuldigd werd op 23 september 1617.
Het wit Lavendel met als devies 'Ut levender jonst'.
Zij telde vooral ingeweken zuiderlingen onder haar leden. In 1623
ging zij een fusie aan met 'De Nederduytsche Academie' en in 1632
met 'De Egelantier'. Dit leidde tot de 'Amsterdamsche Kamer'.
Het Amsterdamse Rederijkersleven werd bekroond met de stichting
van "Den Amsterdamschen Schouwburg" in 1637. Joost van den Vondel
schreef zijn ‘Gijsbreght van Aemstel’ voor de inwijding van dit
eerste Nederlandse nationale theater.
Als je meer wil weten over bepaalde kamers in de Nederlanden,
surf dan naar DBNL rederijkerskamers 1400-1650
Landjuwelen
In 1599 organiseerden De Blauwe Acoleyen van Rotterdam een landjuweel.
De Wijngaertrancxkens uit Haarlem en 't Wit Lavendel uit Amsterdam
hadden beide een wedstrijd in 1613. Vlaardingen in 1616, enz.
De landjuwelen en rederijkersfeesten in Het Noorden konden echter
niet tippen aan de pracht en praal die de feesten in Het Zuiden
hadden tentoon gespreid.
De voornaamste Hollandse rederijkers
De grote schrijvers van De Gouden Eeuw, Bredero, Hooft en Vondel
zijn voortgekomen uit de rederijkerskamers.
Coornhert (1522-1590) was een humanist, die vooral
belangrijk was als onvermoeid vechter voor de vrijheid van gedachte.
Hij bekritiseerde de rederijkers maar werd op latere leeftijd lid
van de Amsterdamse kamer 'Eglantier'. Zijn vertaling van Boëthius
"Van de Vertroosting der Weysheydt" (1585) droeg hij op aan deze kamer.
Roemer Visscher (1547- 1620) was graanhandelaar,
verzekeraar van scheepsladingen en dichter.
Hij was lid van de Eglantier en schreef een "Lof van Rhetorika".
"Brabbeling" dat in 1614 verscheen, bevat overwegend korte luchtige
gedichten en vertalingen. Men kan deze ‘spielereien’ beschouwen
als de voortzetting van het werk der vijftiende-eeuwse
ref(e)reindichters, met name van de 'ref(e)reinen int sotte
en int amoureuze'.
Verder schreef hij "Het Lof van een blaeuwe Scheen" en bezong hij
het huwelijk in "Het Lof van de Mutse".
"Sinnepoppen" was de tweede bundel van deze rederijker en bestaat
uit prozastukjes en illustraties.
Vondel, Hooft, Bredero, Coster, Huygens en andere kunstliefhebbers
waren welkome gasten in ‘'t Saligh Roemershuys’ op de Gelderse Kade:
"Zijn vloer betreden werdt,
zijn drempel werdt gesleten
Van schilders, kunstenaers,
Van Sangers en poëten."
(Vondel - Het Lof der Zeevaert.)
Twee van zijn begaafde dochters Anna en Maria Tesselschade schreven
ook gedichten. Vooral zijn jongste dochter
Maria Tesselschade werd beschouwd als 'de muze' van de Muiderkring,
die zich rond PC Hooft had gevormd.
Hendrik Laurenszoon Spieghel (1549-1612) was een
Amsterdamse koopman en rederijker.
Hij zorgde voor de uitgave van de eerste Nederlandse grammatica,
namelijk "Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst" (1584).
Om dit monnikenwerk te verwezenlijken werkte hij samen met enkele
andere leden van de rederijkerskamer 'In Liefd' Bloeyende'.
Hij hield rekening met de Hollandse, Brabantse en Vlaamse
spellingvarianten en ontwikkelde een algemeen geldig spellingsysteem.
Spieghel schreef ook heel wat kettingdichten en nieuwjaarsliederen.
Theodoor Rodenburg (ca. 1578-1644) -diplomaat
en schrijver- was lid van 'Het Wit Lavendel', maar ging in 1617
naar 'De Egelantier' over om vanuit deze kamer de strijd aan
te gaan met de 'Nederduytsche Academie'. Hij schreef de Trouwen
Batavier in 1601. Dit was een arcadische pastorale, beïnvloed
door Guarini's 'Pastor Fido'. Hijzelf noemde dit genre
een vrijagie-spel.
Andere werken: 'Batavierse Vryagiespel' (1616), Casandra
Hertoginne van Borgonie en Karel Baldeus (1617), Hertoginne Celia
en Grave Prospero (1617), Ialoerse studenten (1617), Wraeck-
gierigers treurspel (1618), Eglentiers poëtens borst-weringh (1619),
Aurelia (1632), Mays (1634) en Vrou Jacoba (1638).
Rodenburg was een volgeling van de romantische richting en werd
beïnvloed door Lope de Vega.
Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647) was drost
van Muiden en lid van de Amsterdamse rederijkerskamer de 'Eglantier'.
In zijn jonge jaren ondernam hij een reis naar Italië en kwam
zo onder de invloed van de renaissance.
Zijn eerste drama "Achilles en Polyxena" werd opgevoerd in 1597.
Daarmee introduceerde hij het klassieke treurspel in de Noordelijke
Nederlanden. In 1605 schreef hij het herdersspel "Granida" en in
1611 werd "De Emblemata amatoria" (liefdesemblemen) uitgegeven.
Het treurspel ''Baeto" en het blijspel "Warenar" dateren van 1617.
Zijn "Seven Spelen van die Wercken van Bermherticheydt" en
"Geeraerdt van Velzen" (1613) zijn geschrevenin de rederijkerstrant.
Hooft gebruikte als kenspreuk of als slottekst "Veranderen cant".
In zijn dertig laatste levensjaren schreef hij vooral proza en wijdde
hij zich voornamelijk aan de geschiedschrijving (Nederlandse Historiën).
Tenslotte schreef hij ook een vijftigtal sonnetten.
Hij was de spil van 'De Muiderkring', die zich vooral 's zomers
bezighield met poëzie en muziek.
Het Muiderslot waar P.C. Hooft ondermeer de gezusters
Roemer Visscher, Constantijn Huygens, Joost van den Vondel
en de Franse zangeres Francesca Duarte ontving.
Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618) was
schilder en schrijver en was lid van de Amsterdamse kamer
"In Liefd' Bloeyende". In zijn blijspel "De Spaansche Brabander"
prees hij zijn voorgangers Casteleyn, de Roovere en Houwaert
als "Bay loy goeye meesters".
Bredero's lyriek oversteeg de traditionele rederijkerspoëzie.
Zijn gedichten zijn verzameld in zijn "Boertigh, Amoreus
en Aendachtigh Groot Liedt-Boeck". Hij schreef ook kluchten,
onder andere "De Klucht van de Koe", "De Klucht van de Molenaar"
en "Van den Hoogduytschen Quacksalver".
Verder schreef hij ook de tragiekomedies "Griane" en "Lucelle"
en het treurspel "Rodd’rick ende Alphonsus".
Hij schreef in plat Amsterdams over het alledaagse leven,
waardoor hij voor de hedendaagse lezer meestal genietbaarder
is dan Vondel en Huygens. Bredero gebruikte als kenspreuk
"t Kan verkeeren".
Op 33-jarige leeftijd kwam hij terecht in een ijswak en liep
een longontsteking op die hem uiteindelijk fataal werd.
Abraham de Koning (Antwerpen 1586- Amsterdam 1618)
was de zoon van Brabantse vluchtelingen, die emigreerden naar
Amsterdam. Hij dreef er een boekhandel en was lid van ‘Het wit
lavendel’. De Koning schreef alexandrijnen, lofdichten en 9
toneelstukken. De 'Tragedi-comedie over de doodt van Henricus
de Vierde' uit 1610 was zijn eerste toneelstuk, dat werd
opgevoerd op het Vlaardingse rederijkersfeest in 1616.
Zijn werk is deels in druk verschenen en deels bewaard in
het handschrift van Anna R. Visscher.
In zijn toneelstukken legde hij steeds een verband tussen
de bijbel en de actualiteit, om daarmee de goddelijke
tussenkomst aan te tonen. Hij was een rederijker pur sang,
al is in sommige van zijn werken reeds de invloed van
de renaissance merkbaar.
Joost van den Vondel (1587-1679). Deze handelaar
in kousen had Antwerpse roots en was een van de grootste
Nederlandstalige dichters. Hij was lid van de Brabantse kamer
het 'Wit Lavendel',
die opgericht werd door Vlaamse en Brabantse uitgewekenen.
Het Wit Lavendel hield zich aan de rederijkerskunst, zoals
die in haar land van herkomst had gebloeid.
Na de faling van zijn kousenhandel werd hij suppoost bij
de Bank van Lening (1658). Als bewonderaar van Seneca
en de Griekse klassieken, begon hij zelf drama's te schrijven.
Vondel is vooral bekend door zijn toneelstukken "Gijsbrecht
van Aemstel" en "Lucifer".
Andere werken van de grote dichter zijn: Het Pascha (1610),
Den gulden winckel der konstlievende Nederlanders (1613),
Vorstelycke warande der dieren (1617), De helden Godes des
ouden verbonds (1620), Hierusalem verwoest (1620), Palamedes
of vermoorde onnoselheyt (1625), Maeghden (1639), Joseph
in Dothan (1640), Joseph in Egypten (1640), Peter en Pauwels
(1641), Maria Stuart of gemartelde majesteyt (1646), Leeuwendalers
(1647), Salomon (1648), Salmoneus (1657), Jeptha of offerbelofte
(1659), David herstelt (1660), Samson of heilige wraeck (1660),
Adonias of rampzalige kroonzucht (1661), Joannes de boetgezant
(1662), Batavische gebroeders of onderdruckte vryheit (1663),
Faëton of reuckeloze stoutheit (1663), Adam in ballingschap
(1664), Zungchin of ondergang der Sineesche heerschappye (1667)
en Noah of ondergang der eerste werelt (1667).
Constantijn Huygens (1596 -1687) was een humanist,
die niet alleen dichtte, maar ook tekende en schilderde.
Daarenboven was hij een polyglot, die vooral in het Latijn
schreef. Hij dichtte echter ook in zijn moedertaal, maar er
bestaan ook nog gedichten van hem in andere talen.
Huygens was secretaris van de stadhouders Frederik Hendrik
en Willem II. Hij woonde zijn hele leven in Den Haag, maar
verbleef bijna vier jaar in Frankrijk. Naast letterkundige
was hij ook diplomaat, componist, wegenbouwer...
Huygens was niet aangesloten bij een kamer, maar door
de gekunsteldheid van zijn verzen leunde hij wel aan
bij de rederijkersstijl. Hij was een graaggeziene gast
op het Muiderslot, waar hij Maria Tesselschade het hof maakte.
Toch is hij in de laatste twintig jaar van Hoofts' leven
slechts driemaal op het slot geweest.
Beide vrienden voerden echter een levendige correspondentie
en in 1630 ging die briefwisseling over Petrarca.
Verder schreef hij 3000 puntdichten (epigrammen). Zijn lange
gedichten zijn echter ongenietbaar voor de hedendaagse lezer
door hun langdradigheid en de vele woordspelingen en dubbel-
zinnigheden. Tenslotte schreef hij ook één blijspel, namelijk
"Trijntje Cornelisdochter". Zijn vele gedichten verzamelde hij
onder de titel "Korenbloemen".
P.s.: Christiaan, de zoon van Constantijn Huygens,
was een befaamd wetenschapper. Hij werd geboren in 1629
en was gespecialiseerd in wiskunde, fysica en sterrenkunde.
 |