Echtscheidingswetgeving |
|
|
|
|
Echtscheiding
Wilfried (Martens) en Miet (Smet) - niet te missen filmpje op YouTube
- Wetsontwerp 2998 - Art. 301 B.W. e.a. over huwelijksvermogensrecht o.m. m.b.t. de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van echtscheiding
- Wet op de persoonlijke verschijning bij echtscheiding e.a. treedt op 1 december 2011 in werking
- Verzoeningspoging voor rechter bij echtscheiding hoeft vanaf 1 december 2011 niet meer
- De wet op de onderhoudsbijdragen voor de kinderen
- Europese Commissie neemt met tien landen initiatief om kinderen en ouders in internationale huwelijken rechtszekerheid te geven - 24 maart 2010
- Wet tot wijziging van de kostenverdeling onder partijen bij een echtscheidingsprocedure
- Wet voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding - hoofdpunten -
van toepassing in Nederland
vanaf 1-3-2009
- Wetgeving, haar toepassing en handhaving
- Parlementaire vragen rond de nieuwe wet op de echtscheiding
- De wet betreffende de hervorming van de echtscheiding gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 7 juni 2007
- De zogenaamde "schuldloze echtscheiding" in laatste rechte lijn
- Enkele krachtlijnen van de nieuwe wet
- Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk
- WETSONTWERP betreffende de HERVORMING van de ECHTSCHEIDING 15/3/2006
Verblijfsco-ouderschap
- De woorden 'bij voorrang' in artikel 374, §1, 2de lid van het Burgerlijk Wetboek. Een bron van verwarring of een handig instrument? - Rond gelijk verdeeld verblijf van kinderen bij scheiding
- WET TOT HET BEVOORRECHTEN
VAN EEN GELIJKMATIG VERDEELDE HUISVESTING VAN HET KIND VAN WIE DE OUDERS
GESCHEIDEN ZIJN EN TOT REGELING VAN DE GEDWONGEN TENUITVOERLEGGING INZAKE
HUISVESTING VAN HET KIND/17/3/2005
/Justitieminister ONKELINX
- De wet op het verblijfsco-ouderschap gepubliceerd in de Belgisch Staatsblad op 4 september 2006 is van toepassing vanaf 15 september 2006
- Eerste parlementaire vraag bij de nieuwe wet over "de moeilijkheden om de maatregelen inzake gelijkmatig verdeelde huisvesting toe te passen" (nr. 12703) M.C. Marghem (MR) 7 november 2006
- ,,Een wet die mensen doet vechten, vind ik verschrikkelijk'' Guy Swennen De Standaard 15-4-2006
- De Wet op de Gezamenlijke Uitoefening
van het Ouderlijk Gezag 10 jaar : een eerste stap naar gelijkwaardig ouderschap
- Na tien jaar is gezamenlijk gezag
na scheiding algemeen aanvaard - De Standaard 16/17 april 2005
Beginselen van Europees Familierecht
- Beginselen van Europees Familierecht
betreffende echtscheiding en alimentatie tussen gewezen echtgenoten
- Principes de Droit Européen de la Famille concernant le divorce
et les pensions alimentaires entre époux divorcés
- Principles of European Family Law Regarding
Divorce and Maintenance between Former Spouses
- Prinzipien zum Europäischen Familienrecht
betreffend Ehescheidung und Nachehelicher Unterhalt
Andere
- Vlaams Parlement keurt het decreet goed dat instemt met het verdrag over de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, opgemaakt in Den Haag op 19 oktober 1996
- Persmededeling naar aanleiding van vaderdag op zondag 11 juni 2006
|
|
Echtscheiding |
|
|
 |
 |
|
|
Wetsontwerp 2998 - Art. 301 B.W. e.a. over huwelijksvermogensrecht o.m. m.b.t. de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van echtscheiding
Samenvatting
Het vertrekpunt is gericht op het nader bepalen van het huwelijksvermogensrechtelijk lot van
levensverzekeringen. Nu bij wet van 10 december 2012 betreffende de inkorting van het kapitaal
van een levensverzekering in geval van erfopvolging (B.S. 11 januari 2013) artikel 124 van de wet van
25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst is gewijzigd, moeten ook de artikelen 127 en 128 van deze wet worden herzien omdat ook die bepalingen ongrondwettig zijn verklaard (GwH, arrest nr.
54/99 van 26 mei 1999 en arrest nr. 136/2011 van 27 juli 2011). Reeds naar aanleiding van de bespreking van het wetsvoorstel dat tot de aanpassing van art. 124 WLVO zou leiden, werden amendementen ingediend om ook de art. 127 en 128 WLVO te wijzigen.
Deze amendementen werden echter vervolgens ingetrokken om de goedkeuring van het eerste luik
van het wetsvoorstel niet te vertragen.
Dit wetsontwerp herneemt en verbreedt deze doelstelling. Het wil een oplossing bieden voor de vraag
met betrekking tot individuele levensverzekeringen, maar ook met betrekking tot groepsverzekeringen:
als de echtgenoten in gemeenschap zijn gehuwd, zijn de uit hoofde van deze verzekeringen verschuldigde prestaties eigen of gemeenschappelijk? Om hierop te antwoorden moest eerst de aard van de groepsverzekeringen nader bepaald worden: het zijn aanvullende pensioenen.
Dit bracht de regering ertoe om in dit wetsontwerp een lichte wijziging aan te brengen aan artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de onderhoudsuitkering na echtscheiding, in het bijzonder om er zich van te verzekeren dat de loopbaanopbouw van beide echtgenoten zeker in aanmerking zal worden genomen om hun beider economische situatie na de echtscheiding te beoordelen.
Uit de wijzigingen aan de regels inzake levensverzekeringen vloeit overigens de noodzaak om meerdere regels van het huwelijksstelsel van gemeenschap verder aan te passen.
In de eerste plaats, de regels die, in een gemeenschapsstelsel, bepalen welke goederen tot het gemeenschappelijk vermogen behoren: de wettelijke regels worden bijgestuurd, enerzijds om de reeds aangehaalde noodzakelijke regeling van het lot van levensverzekeringen daarin op te nemen, anderzijds om nauwkeuriger en actueler te omschrijven wat “aanwinsten” zijn — aanwinsten zijn het essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk vermogen in het wettelijk stelsel: het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd uit de inkomsten en besparingen van de echtgenoten, en de goederen die ze met deze inkomsten en besparingen verkregen hebben.
Deze eerste aanpassing vereist ook het herschrijven van een aantal regels met betrekking tot de
vergoedingsrekening in een gemeenschapsstelsel. Vergoedingen compenseren verschuivingen tussen het eigen en het gemeenschappelijk vermogen en de regels die ze beheersen moeten, waar nodig, duidelijker en billijker worden omschreven.
Het wetsontwerp biedt ook een oplossing voor verschillende vragen die de wetgever tot hiertoe niet
aangepakt had, met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding: het gaat om bepaalde aspecten
van de uitkering na echtscheiding en van de verdeling van gemeenschappelijke of onverdeelde goederen na echtscheiding.
En ten slotte schaft het wetsontwerp het verbod van verkoop tussen echtgenoten af, waarvan de verantwoording verdwenen was sinds de wijzigingen aan het huwelijksstelsel niet meer aan een gerechtelijk toezicht zijn onderworpen.
Doelstellingen
Het wetsontwerp beoogt dus volgende doelstellingen, die hierna in even zoveel hoofdstukken worden
toegelicht.
Hoofdstuk 1: Aanpassing van bepaalde regels met betrekking tot de onderhoudsuitkering na echtscheiding en invoering van een pensioencompensatie.
Hoofdstuk 2: De herziening van de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen in het wettelijk stelsel, m.i.v. de regels inzake individuele en collectieve levensverzekeringen, en de (her)invoering van het begrip “aanwinsten” in het huwelijksvermogensrecht.
Hoofdstuk 3: De aanpassing van bepaalde regels m.b.t. de vereffening en de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen in het wettelijk stelsel.
Hoofdstuk 4: Enkele wijzigingen m.b.t. het stelsel van scheiding van goederen en opheffing van het verbod van verkoping tussen echtgenoten.
Hoofdstuk 5: Overeenstemmende aanpassingen aan enkele bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.
Hoofdstuk 6: Opheffing van de art. 127 en 128 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst.
Ho o f d s t u k 7: I n we r k i n g t r e d i n g e n overgangsbepalingen.
De volledige tekst van het wetsontwerp
http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/53/2998/53K2998001.pdf
|
|
 |
 |
 |
|
|
 |
 |
|
|
Wet op de persoonlijke verschijning bij echtscheiding e.a. treedt op 1 december 2011 in werking
Op 1 december 2011 treedt de wet van 5 april 2011 “tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding betreft en tot invoering van een kennisgeving over het bestaan en het nut van bemiddeling in echtscheidingszaken” in werking.
Vanuit de invalshoek van de rechtsprocedure is de nieuwe regeling op vier punten van belang:
1/ Voortaan zijn echtgenoten in principe niet langer verplicht om persoonlijk voor de rechter te verschijnen in het kader van hun echtscheidingsprocedure. De wetgever meende dat dit nutteloos was, tijdrovend en belastend voor zowel de scheidende echtgenoten als de rechtbanken.
2/ Ook de verplichte verzoeningspoging van de rechter wordt afgeschaft. Wel zal de griffier de echtgenoten bij de instelling van hun eerste vordering schriftelijk informeren over de mogelijkheid om een bemiddelaar in te schakelen. Hij zal hen daartoe een informatiebrochure en een lijst met de erkende familiale bemiddelaars toezenden.
3/ In drie gevallen kan de rechter de partijen toch oproepen om persoonlijk te verschijnen. Deze mogelijkheid bestaat indien een van de partijen of het openbaar ministerie daarom verzoekt. Daarnaast is verplichte persoonlijke verschijning mogelijk indien de rechter wil trachten de partijen te verzoenen. Tot slot kan de rechter oproepen tot persoonlijke verschijning indien hij de relevantie wil nagaan van het akkoord over de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de kinderen.
4/ Op deze regeling bestaat één belangrijke uitzondering. Bij de zitting in kortgeding waarop de vordering over de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de kinderen wordt behandeld, is persoonlijke verschijning steeds verplicht. Enkel in uitzonderlijke omstandigheden kan deze verplichting worden opgeheven (bv. langdurige opname in het ziekenhuis). Verschijnt een van de echtgenoten niet, dan kan zijn vordering vervallen worden verklaard overeenkomstig art. 1263 Ger.W.
Deze nieuwe wet heeft onmiddellijke werking, zodat de nieuwe bepalingen van toepassing zijn op de echtscheidingsprocedures waarmee reeds een aanvang is genomen voor 1 december 2011. Enkel punt twee (nieuw art. 1254, § 4/1 Ger.W.) is slechts van toepassing op de rechtsgedingen die ingesteld worden na 1 december 2011 (art. 6 Wet 5 april 2011).
Zie met betrekking tot deze wetswijziging meer uitgebreid:
- BROUWERS, J., “La loi du 5 avril 2011 'modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la comparution personnelle et la tentative de conciliation en cas de divorce, et instaurant une information sur l’existence et l’utilité de la médiation en matière de divorce'”, Act.dr.fam. 2011, 150-151.
- BROUWERS, S., “Wet van 5 april 2011 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding betreft en tot invoering van een kennisgeving over het bestaan en het nut van bemiddeling in echtscheidingszaken”, RABG 2011, 950-953.
- MASSON, J., “La comparution personnelle, la tentative de conciliation et l’information sur la médiation en matière de divorce. La loi du 5 avril 2011 modifiant le Code judiciaire”, JT 2011, 580-582.
- SENAEVE, P., “Afschaffing van de verplichte persoonlijke verschijning in de echtscheidingsprocedure. Commentaar bij de wet van 5 april 2011”, T.Fam. 2011, 208-213.
- VASSEUR, R., “Wetgever schudt regels persoonlijke verschijning in echtscheidingszaken dooreen”, Juristenkrant 2011, afl. 232, 4.
Bron: De Orde van Vlaamse Balies
Advies hierbij vanuit Goudi:
In de meeste gevallen is de persoonlijke verschijning voortaan dus niet meer
verplicht. Vermits rechtszittingen in België openbaar zijn, is de vrijwillige persoonlijke verschijning wel altijd mogelijk. Wij bevelen de aanwezigheid van een rechtzoekende op een zitting die handelt over zijn eigen belangen dan ook ten stelligste aan. Vele advocaten zeggen hun cliënten dat ze niet aanwezig moeten zijn en die blijven dan ook veelvuldig weg uit de rechtszaal.
Uit ervaring weten wij heel goed, dat het in de meeste gevallen voor de cliënt van wie een zaak tijdens de rechtszitting wordt behandeld heel gunstig is als hij ter plaatse is en meemaakt wat er over zijn zaak gepleit wordt en wat hij ervan kan verwachten.
G.D.
|
|
 |
 |
 |
|
|
 |
 |
|
|
Verzoeningspoging voor rechter bij echtscheiding hoeft vanaf 1 december 2011 niet meer
"Het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
wat de persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding betreft"
Wetsvoorstel maakt komaf met tijdrovende en vernederende verplichting
Koppels die willen scheiden, zullen in de toekomst niet meer voor de rechter moeten verschijnen voor een verplichte poging tot verzoening. De meerderheidspartijen zijn het eens over een wetsvoorstel van SAbien Lahaye-Battheu (Open Vld) om de verplichting af te schaffen. 'De verschijning voor de rechter is nutteloos: tijdrovend voor het gerecht, vernederend voor de koppels.'
De rechter moet het koppel inlichten over de mogelijkheid van bemiddeling. Vijgen na Pasen, meent Lahaye*-Battheu. Op het moment dat de echtgenoten voor de rechter meoten opdraven, zijn ze immers af feitelijk gescheiden en staat hun besluit redelijk onherroepelijk vast.
De persoonlijke verschijning voor de rechter en de verplichte poging tot verzoening zijn nog maar 2,5 jaar oud. Ze maken deel uit van de nieuwe echtscheidingswet, die van toepassing is sinds 1 september 2007. Die wet maakte scheiden een stuk makkelijker: het kon voortaan sneller en het kon schuldloos. Een kleine revolutie. Maar het moest nu ook weer niet té makkelijk gaan. Om conservatieve partijen en vleugels niet overdreven voor het hoofd te stoten, namen de paarse partijen nog een passage in de echtscheidingswet op die de koppels verplichten om voor hun definitieve scheiding nog minstens één keer voor de rechtbank te verschijnen. De rechter moet hen dan nog wijzen op de mogelijkheid om aan bemiddeling te doen, een laatste reddingsboei voor het huwelijk dat op stranden staat.
"Die verplichting is al heel snel totaal zinloos gebleken", constateert Open Vld-Kamerlid Lahaye-Battheu. "De koppels moeten voor de rechter de 'onherstelbare ontwrichting van hun huwelijk' aantonen. Maar op dat moment zijn ze feitelijk al minstens zes maanden gescheiden en hebben ze die moeilijke knoop al lang doorgehakt. De bemiddeling die de rechter aankaart, is dan al absoluut niet meer aan de orde."
Lahaye-Battheu diende een wetsvoorstel in om de verschijning voor de rechter en de verplichte poging tot verzoening af te schaffen. Alleen beslissingen over de kinderen (ouderlijk gezag, omgangsrecht...), moeten volgens het voorstel nog in de rechtbank behandeld worden. De subcommissie Familierecht van de Kamer stemt vandaag (17 maart 2010) over het wetsvoorstel, maar binnen de meerderheid werd er al een consensus over bereikt. Lahaye-Battheu is er gerust op dat ook de commissie Justitie en de plenaire Kamer zich achter de afschaffing van de verplichte poging tot verzoening voor de rechtbank zullen scharen.
"Voor de rechtbanken zijn die pogingen tot verzoening puur tijdverlies, de echtgenoten veranderen toch niet meer van mening", meent Lahaye-Battheu. "Mensen zijn vrij om te huwen en om te scheiden, daar kan een rechter toch niets aan doen. In de praktijk is de verplichte verschijning dus een pure formaliteit. Door die af te schaffen krijgen rechters en griffiepersoneel meer tijd om zich met hun kerntaken bezig te houden."
"Ook voor de koppels die willen scheiden, zal een last van hun schouders vallen. Het is geen pretje om met tientallen andere koppels uren te staan wachten in een rechtbankgang. Sommige van die mannen en vrouwen hebben elkaar al maanden niet meer gesproken en kunnen echt niet meeer door één deur. De meeste rechters maken er zich vanaf door in snel tempo het ene koppel na het andere te ontvangen: "Willen jullie nog verzoenen?" "Weten jullie dat bemiddeling bestaat?" En hop, weer buiten. Andere rechters gedragen zich dan weer als een soort van inquisiteur en onderwerpen de echtgenoten echt aan een kruisverhoor. In beide gevallen behoorlijk vernederend."
Het wetsvoorstel dat vandaag door de subcommissie Familierecht behandeld wordt, laat de griffier beide partijen inlichten over de mogelijkheid van bemiddeling op het moment dat ze de vordering tot echtscheiding instellen. Minder omslachtig dus, en veel vroeger in de echtscheidingsprocedure. "Op het moment dat een verzoening misschien nog mogelijk is en bemiddeling misschien nog kans op slagen heeft", verduidelijkt Lahaye-Battheu.
V.J.
***
Op 19 januari 2011 keurde de Justitiecommissie het wetsvoorstel van Sabien Lahaye-Battheu goed.
DOC 53 0756/001
De verzoeningspoging en de poging tot bemiddeling vallen weg uit de echtscheidingsprocedure.
De informatie over de bemiddeling wordt dan ook bij de oproeping tot de zitting voor de echtscheiding per post mee opgestuurd aan de scheidende echtgenoten met een lijst van bemiddelaars en met teksten die meedelen wat bemiddeling precies inhoudt.
De nieuwe wet werd door de Koning en de Minister van Justitie ondertekend op 5 april 2011.
Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding betreft en tot invoering van een kennisgeving over het bestaan en het nut van bemiddeling in echtscheidingszaken. (Klik op de titel van de wet om de tekst te raadplegen zoals hij
in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd op 16 juni 2011)
De wet van kracht op 1 december 2011. Zie hierboven
G.D
17 juni 2011
|
|
 |
 |
 |
|
|
 |
 |
|
|
De wet op de onderhoudsbijdragen voor de kinderen
"Wet van 19 maart 2010 ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen"
Inleiding
Op 28 februari 2009 dienden enkele kamerleden van de Franstalige CDH een wetsvoorstel in om een objectieve berekening van de onderhoudsbijdragen voor de kinderen te bevorderen.
Het voorstel werd door toedoen van Staatssecretaris voor Begroting en Gezinsbeleid Melchior Wathelet omgevormd tot een ontwerp, dat door de regering wordt ondersteund.
Het oorspronkelijke voorstel omvatte 4 wetsartikels en beperkte zich tot het bevorderen van die objectieve berekening bij voorkeur aan de hand van de bekende Methode Renard waarvan de eerste versie gepubliceerd werd in 1986 in het Journal des Tribunaux.
Intussen is er tussen 28 februari en 11 juni 2009 flink wat wetgevend werk verricht in de Kamer van Volksvertegenwoordigers en is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de hele systematiek van de onderhoudsbijdragen voor kinderen ingrijpend te wijzigen. Het voorstel is daardoor uitgegroeid van 4 artikels tot 17 artikels. Voor de objectivering van de onderhoudsbijdragen op basis van de Methode Renard is er in het ontwerp nog weinig sprake. Wél moet de rechter volgens de nieuwe wet, waarvan de tekst in pleno werd goedgekeurd op 11 juni 2009, in zijn vonnis een aantal redenen opnemen op grond waarvan hij het bedrag van de onderhoudsuitkering vastlegt.
Wij overlopen de goedgekeurde tekst van het wetsontwerp in zijn geheel en geven de belangrijkste vernieuwingen aan, waarmee onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde in de toekomst rekening zullen moeten houden. Er zijn wijzigingen aan het Burgerlijk Wetboek en ook aan het Gerechtelijk Wetboek.
Wijzigingen Burgerlijk Wetboek (B.W.)
Het basisartikel (art. 2 nieuwe wettekst) van het hele systeem van onderhoudsbijdragen voor kinderen is en blijft Art. 203 § 1 “De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen”. Aan het rijtje bestedingsdoelen voor de onderhoudsgelden werden toegevoegd “de gezondheid” en bij de opleiding ook “de ontplooiing” van de kinderen. Behouden blijft alinea 2 van art. 203 §1: “Als de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.” Dat houdt concreet in dat de onderhoudsverplichting zeker doorloopt tijdens de eerste cyclus van de hogere studies van het kind.
In Art. 203 § 2 worden de “middelen” uit §1 omschreven. Dat zijn “alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen en andere middelen die hun levensstandaard en die van de kinderen waarborgen”. De vroegere §2 over de blijvende onderhoudsverplichting van de langstlevende echtgenoot t.o.v. de kinderen van de overleden echtgenoot blijft behouden en wordt nu §3.
Art. 203bis wordt in art. 3 van de wettekst uitvoerig uitgebreid:
- § 1 “Elke ouder draagt bij in de kosten die voortvloeien uit de bij art. 203, § 1, bepaalde verplichting, in verhouding tot zijn respectieve aandeel in de samengevoegde middelen.
- § 2 “Onverminderd de rechten van het kind, kan elk van de ouders van de andere ouder diens bijdrage vorderen in de kosten voortvloeiende uit art. 203, §1.
- § 3 Hier wordt het begrip ‘buitengewone kosten’ voor het eerst gelegaliseerd.
“De kosten omvatten de gewone kosten en de buitengewone kosten.
De gewone kosten zijn alle gebruikelijke kosten m.b.t. het dagelijkse onderhoud van het kind.
Onder buitengewone kosten wordt verstaan de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorziene uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijkse onderhoud van het kind dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden”.
- § 4 Als één van de ouders het vraagt, kan de rechter de ouders verplichten een bankrekening te openen. Daarop worden de onderhoudsbijdragen geplaatst. De rechter bepaalt dan op zijn minst:
“1° de bijdrage van elk van de ouders in de kosten bedoeld in art. 203, §1 alsook de sociale voordelen die aan het kind toekomen die op deze rekening gestort dienen te worden;
2° het tijdstip waarop deze bijdragen en sociale voordelen gestort dienen te worden;
3° de wijze waarop over de op deze rekening gestorte sommen kan worden beschikt;
4° de kosten die betaald worden met deze gelden;
5° de organisatie van het toezicht op de uitgaven;
6° de manier waarop tekorten aangevuld zullen worden;
7° de bestemming van de overschotten die op deze rekening gestort worden.”
Daarvoor zal de rechter zorgvuldig en gedetailleerd tewerk moeten gaan.
Art. 203ter over de ontvangstmachtiging bij een derde door de onderhoudsgerechtigde van de niet-betaalde en verschuldigde onderhoudsbijdragen wordt gedeeltelijk opnieuw geformuleerd en ondergebracht in 6 alinea’s. Opvallend nieuw is alinea 2 “In alle geval staat de rechter de machtiging toe indien de onderhoudsplichtige zich gedurende twee, al dan niet opeenvolgende, termijnen in de loop van twaalf maanden die aan het indienen van het verzoekschrift voorafgaan, geheel of ten dele onttrokken heeft aan zijn verplichting tot betaling van levensonderhoud”. De rechter moet die ontvangstmachtiging toestaan in deze situatie, is daartoe niet verplicht als de niet-betaling van onderhoudsgelden geconstateerd wordt in een latere periode.
Nieuw is ook dat de griffier het vonnis ter kennis moet brengen bij de derden-schuldenaars door middel van een gerechtsbrief. Dat is ook zo als het vonnis ophoudt gevolgen te hebben. De griffier moet in zijn gerechtsbrief het bedrag vermelden dat de derde-schuldenaar moet betalen of niet langer meer hoeft te betalen.
In art. 5 van de wettekst wordt een art. 203quater toegevoegd. Dat stelt dat zowel in een vonnis als bij een overeenkomst in onderlinge toestemming de onderhoudsbijdrage van rechtswege wordt aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De aanpassing moet van rechtswege worden aangepast om de twaalf maanden. “Deze basisbijdrage is gebonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de maand waarin het vonnis (of de EOT-overeenkomst) dat de bijdrage van elk van de ouders bepaalt, wordt uitgesproken (of wordt afgesloten). De aanpassing wordt op de onderhoudsuitkering toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
De regel van drie moet blijvend worden toegepast: basisbijdrage (b.v. 200 euro) vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer gedeeld door het indexcijfer van de maand voorafgaand aan de maand van het vonnis of van het afsluiten van de EOT-overeenkomst.
Denkbeeldig voorbeeld indien de wet nu al zou worden toegepast. Het vonnis of de overeenkomst valt in juni 2008. De aanpassing aan het indexcijfer van de consumptieprijzen moet gebeuren op 1 juni 2009. Het basisbedrag uit het vonnis of de overeenkomst is 200 euro.
Berekening: 200 x 111,25 (indexcijfer mei 2009) : 111,66 (indexcijfer mei 2008) = 199,26563 (afgerond op 199,27 euro). Dit zou in deze crisisperiode een vermindering opleveren voor de onderhoudsplichtige van 0,73 euro per maand onderhoudsbijdrage voor het kind.
We onthouden ook art. 7 van de nieuwe wettekst. Dat wordt artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek: “Het kind wiens afstamming van vaderszijde niet vaststaat, kan van degene die gedurende het wettelijke tijdvak van de verwekking met zijn moeder gemeenschap heeft gehad, een onderhoudsbijdrage vorderen op grond van art. 203, § 1.” De inhoud van het vroegere artikel is behouden, de formulering lichtjes gewijzigd.
Wijzigingen Gerechtelijk Wetboek (G.W.)
In de wettekst art. 10 wordt art. 626 van het G.W. aangevuld. Het betreft de bevoegdheid van de vrederechter inzake geschillen betreffende onderhoudsgelden. Het artikel 626 wordt nu:
“De vorderingen betreffende de uitkeringen tot onderhoud, bedoeld in art. 591, 7°, kunnen worden gebracht voor de rechter van de woonplaats van de eiser, de vorderingen strekkende tot de verlaging of de opheffing van deze uitkeringen uitgezonderd.” (in rood nu toegevoegd).
In de wettekst art. 11 wordt art. 1253quater 1° in b) en 2° in c) en d) de griffie de verplichting opgelegd kennisgeving te doen door middel van een gerechtsbrief. Het gaat hier om vorderingen betreffende onderhoudsgelden.
In de wettekst art. 12 wordt art. 1320 lichtjes aangepast. “De vorderingen tot toekenning, verhoging, verlaging of afschaffing van de uitkering tot levensonderhoud kunnen worden ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies”. Hier komt geen dagvaarding meer aan te pas, wel een verzoekschrift.
Van verstrekkende betekenis (art. 13 van de wettekst) is een volledig nieuw artikel 1321 in het G.W. Hier worden de verplichtingen van de rechter in de formulering van zijn vonnis in drie paragrafen expliciet aan de orde gesteld. Ik neem het in extenso over:
“Art. 1321. §1. Behoudens akkoord van de partijen over het bedrag van de onderhoudsbijdrage in het belang van het kind, vermeldt elke rechterlijke beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van art. 203, §1, van het B.W. volgende elementen:
1° de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders door de rechter in acht genomen op grond van art. 203, §2, van het B.W.;
2° de gewone kosten waaruit het budget voor het kind is samengesteld alsook de manier waarop deze begroot zijn;
3° de aard van de buitengewone kosten die in acht genomen kunnen worden, het deel van deze kosten dat elk van de ouders voor zijn rekening dient te nemen alsook de modaliteiten voor de aanwending van deze kosten;
4° de verblijfsregeling van het kind en de bijdrage in natura van elk van de ouders in het levensonderhoud van het kind t.g.v. deze verblijfsregeling;
5° het bedrag van de kinderbijslag en van de sociale en fiscale voordelen van alle aard die elk van de ouders voor het kind ontvangt;
6° de inkomsten die elk van de ouders in voorkomend geval ontvangt uit het genot van de goederen van het kind;
7° het aandeel van elk van de ouders in de tenlasteneming van de kosten voortvloeiende uit art. 203, §1, van het B.W. en de daarop eventueel vastgestelde onderhoudsbijdrage, evenals de modaliteiten voor de aanpassing ervan op grond van art. 203quater van het B.W.
8° de bijzondere omstandigheden van de zaak die in acht genomen zijn.
§2. De rechter verduidelijkt:
1° op welke manier hij de in §1 bedoelde elementen in acht genomen heeft:
2° bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, op welke manier hij de onderhoudsbijdrage en de modaliteiten voor de aanpassing ervan overeenkomstig art. 203quater, 62, van het B.W. heeft bepaald, ingeval hij afwijkt van de in art. 1322,§3 voorziene berekeningswijze.
§3. Het vonnis vermeldt de gegevens van de Dienst voor alimentatievorderingen, opgericht bij de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, en wijst op diens opdracht betreffende het toekennen van voorschotten op onderhoudsbijdragen en de invordering van verschuldigde onderhoudsbijdragen.”.
Art. 14 van de wettekst voorziet in een volkomen nieuw art. 1322 van het G.W. waarin een commissie voor onderhoudsbijdragen wordt opgericht die aanbevelingen opstelt voor de begroting van de kosten die voortkomen uit art. 203, §1 van het B.W. en de vaststelling van de bijdrage van elk van de ouders in overeenstemming met art. 203bis van het B.W. De commissie evalueert jaarlijks die aanbevelingen en brengt advies uit aan de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de Gezinnen en dat voor de 31ste januari van het volgende jaar. De minister van de Gezinnen legt dat advies neer in de federale Kamers met daarbij zijn bemerkingen.
Art. 15 van de wettekst voorziet in een bijkomend art. 1322/1 dat zegt dat de beslissing die uitspraak doet over een onderhoudsbijdrage van rechtswege uitvoerbaar is bij voorraad, tenzij de rechter hierover anders beslist op vraag van een van de partijen.
Art. 16 bevat de overgangsbepaling en art. 17 stipuleert de inwerkingtreding van de wet.
Besluit
De nieuwe wet beoogt beslist een objectivering van de systematiek van de onderhoudsbijdragen én tegenover de onderhoudsplichtige én ten overstaan van de onderhoudsgerechtigde. Zij compliceert evenwel de procedure waarbij de partijen bijzonder veel gegevens moeten aanreiken aan de rechter en waarbij de rechter heel nauwkeurig zijn beslissing moet motiveren tegenover de partijen. Over het principe van de onderhoudsuitkering hoeft niet de minste twijfel te bestaan: een kind heeft recht op die bijdragen in functie van zijn opvoeding tot volwassene. Bij scheiding moet op basis van het nieuwe systeem een groter rechtvaardigheidsgevoelen kunnen ontstaan bij zowel betaler als bij de trekker van de bijdragen. Als de rechter heel ernstig de financiële mogelijkheden van de beide ouders in acht neemt voor de vastlegging van beider bijdragen voor de kinderen, dan moet dat in de meeste gevallen door de rechtzoekenden ook als billijk ervaren worden en dus psychisch veel dragelijker zijn dan met de tot dusver geldende wetgeving.
In elk geval brengt de nieuwe wet een ingrijpende verandering tot stand voor de onderhoudsbijdragen voor de kinderen bij scheiding.
Ghislain Duchâteau
27 juli 2009
Voor de volledige tekst in het Nederlands en het Frans klik op DOC 52 0899/007
De "Wet van 19 maart 2010 ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen" is op woensdag 21 april 2010 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Ze wordt van toepassing op 1 augustus 2010.
De commissie Familierecht van de Orde van Vlaamse Balies (OVB) heeft deze hervorming op de voet gevolgd en de Orde maakt u via bijgevoegd werkstuk graag wegwijs in de nieuwe wet. U vindt in het pdf-document de gecoördineerde versie van de gewijzigde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek evenals een toelichting met enkele kritische bedenkingen.
|
|
|
|
 |
 |
 |
|
|
 |
 |
|
|
Europese Commissie neemt met tien landen initiatief om kinderen en ouders in internationale huwelijken rechtszekerheid te geven - 24 maart 2010 IP/10/347
Een Oostenrijkse vrouw trouwt in het Verenigd Koninkrijk met een Britse man. Het paar woont twee jaar in Oostenrijk met hun zoon. Dan gaat de man ervandoor en wil de vrouw een echtscheiding. Maar ze weet niet welk recht op haar echtscheiding van toepassing is. Kan ze uit de echt scheiden naar Oostenrijks recht of is het recht van het Verenigd Koninkrijk van toepassing? Elk jaar verzeilen duizenden Europeanen in dergelijke moeilijke situaties, omdat elk EU-land zijn eigen regels heeft om te bepalen van welk land het recht van toepassing is op echtscheidingen. Vandaag heeft de Europese Commissie een concrete oplossing voorgesteld: een wet die echtgenoten de mogelijkheid biedt te kiezen van welk land het recht van toepassing is op hun echtscheiding. Het ontwerp voor een EU-verordening zal een hulpmiddel zijn voor echtgenoten die een verschillende nationaliteit hebben en voor echtgenoten die apart wonen in verschillende landen of die samenwonen in een land dat niet hun thuisland is. Het doel is een en ander minder zwaar te maken voor de kinderen en de zwakkere partner te beschermen in echtscheidingsgeschillen. Er zijn ongeveer 300.000 internationale huwelijken per jaar in de EU. Het huidige ontwerp is er gekomen op verzoek van tien lidstaten (Oostenrijk, Bulgarije, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Luxemburg, Roemenië, Slovenië en Spanje) en dit is de eerste keer in de geschiedenis van de EU dat het mechanisme van "nauwere samenwerking" wordt toegepast.
"Bij internationale huwelijken kunnen allerlei juridische problemen ertoe leiden dat de tragedie van een echtscheiding een financiële en emotionele ramp wordt; dit kan mensen het leven zeer moeilijk maken", zei vicevoorzitter Viviane Reding, EU‑commissaris voor Justitie, grondrechten en burgerschap. "Duizenden echtparen bevinden zich in moeilijke persoonlijke omstandigheden omdat de nationale rechtsstelsels er tot dusver niet in geslaagd zijn duidelijke antwoorden te geven. In veel gevallen zijn de kinderen en de zwakkere echtgenoot daarvan de dupe. Ik wil niet dat mensen in de EU aan hun lot worden overgelaten en dat soort complexe problemen alleen moeten zien op te lossen. Ik wil dat ze kunnen terugvallen op duidelijke regels, zodat ze steeds weten waar ze aan toe zijn. Dat is waarom we vandaag een initiatief nemen."
De huidige situatie voor internationale huwelijken is complex:
- 20 EU-landen bepalen aan de hand van aanknopingspunten zoals nationaliteit en langdurig verblijf van welk land het recht van toepassing is, zodat de echtscheiding wordt beheerst door een rechtsstelsel dat de echtgenoten kennen.
- 7 EU-lidstaten (Denemarken, Letland, Ierland, Cyprus, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) passen hun eigen recht toe.
Deze conflicterende toepasselijke rechtsregels leiden tot juridische complicaties en hoge kosten, die minnelijke en geplande echtscheidingen bemoeilijken.
De Commissie stelt vandaag een gemeenschappelijke formule voor om te bepalen van welk land de rechtsregels van toepassing zijn op internationale huwelijken. Op grond van de voorgestelde verordening:
- zullen internationale echtparen meer zeggenschap krijgen over hun scheiding. Zij kunnen zelf beslissen van welk land het recht van toepassing is op de echtscheiding, mits een van de echtgenoten een band heeft met dat land. Zo zou bijvoorbeeld een Zweeds-Litouws echtpaar dat in Italië woont, een Italiaanse rechter kunnen vragen het Zweedse of het Litouwse recht toe te passen;
- zouden de rechters een gemeenschappelijke formule hanteren om te bepalen van welk land het recht wordt toegepast wanneer de echtgenoten het niet eens kunnen worden.
Echtparen zouden ook kunnen overeenkomen welk recht op hun echtscheiding van toepassing is wanneer zij niet van plan zijn uiteen te gaan. Dit zou hen meer rechtszekerheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit bieden en bijdragen tot een betere bescherming van echtgenoten en kinderen tegen gecompliceerde, langdurige en pijnlijke procedures.
De voorstellen beogen tevens de zwakkere echtgenoot te beschermen tegen oneerlijke benadeling in de echtscheidingsprocedure. Op dit ogenblik kan de partner die zich reiskosten en advocatenhonoraria kan veroorloven zich snel in een ander land tot de rechter wenden om te bereiken dat de zaak wordt beheerst door een rechtsstelsel dat zijn belangen beschermt. Indien bijvoorbeeld één echtgenoot van een Pools echtpaar naar Finland verhuist, kan hij daar na één jaar echtscheiding aanvragen zonder de toestemming van de andere echtgenoot.
De nieuwe voorschriften zouden deze vorm van "forum shopping" in deelnemende lidstaten ontmoedigen door te garanderen dat het recht van het land waar de zwakkere echtgenoot met haar partner woont of waar haar partner het laatst met haar verbleef, van toepassing is.
De EU-lidstaten moeten nu stemmen of de tien landen deze nauwere samenwerking mogen aangaan. Het Europees Parlement moet eveneens zijn toestemming verlenen. "Tien lidstaten hebben de Commissie gevraagd een oplossing voor te stellen. Dat de procedure van nauwere samenwerking wordt gebruikt, is een positief signaal dat de EU de flexibiliteit bezit om haar burgers te helpen, zelfs bij moeilijke juridische problemen. Mijn doel is ervoor te zorgen dat de burgers ten volle gebruik kunnen maken van hun recht om overal in Europa te wonen en te werken", aldus nog EU-commissaris voor Justitie Viviane Reding.
Achtergrond
De Commissie deed een eerste voorstel om internationale echtparen te helpen in 2006, maar dit voorstel (de zogenaamde verordening "Rome III") kreeg niet de vereiste unanieme steun van alle EU-regeringen. Sindsdien hebben tien EU-landen (Oostenrijk, Bulgarije, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Luxemburg, Roemenië, Slovenië en Spanje) verklaard dat zij gebruik zouden willen maken van de zogenaamde nauwere samenwerking om de maatregel door te voeren. Volgens de EU-Verdragen kunnen negen of meer lidstaten via nauwere samenwerking voortgang maken met een maatregel die belangrijk is maar die door een kleine minderheid van lidstaten wordt geblokkeerd. De overige lidstaten behouden het recht toe te treden wanneer zij dat willen.
De vandaag voorgestelde verordening laat het recht van lidstaten om te bepalen wat onder het huwelijk wordt verstaan onverlet.
MEMO/10/100
|
|
 |
 |
 |
|
|
 |
 |
|
|
Wet tot wijziging van de kostenverdeling onder partijen bij een echtscheidingsprocedure
Wet van 17 november 2009 - gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 22 januari 2010
Kern van de nieuwe wet:
Art. 2. Artikel 1258 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007, wordt vervangen als volgt :
« Artikel 1258. Behoudens andersluidende overeenkomst worden de kosten in gelijke delen over de partijen verdeeld ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.
Behoudens andersluidende overeenkomst draagt elke partij de eigen kosten ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 1 of § 3, van het Burgerlijk Wetboek. De rechter kan er evenwel anders over beslissen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak. »
Art. 229 § 1 slaat op de procedure bij onherstelbare ontwrichting van het huwelijk
§ 1. De echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd.
Art. 229 § 2 en 3
§ 2. De onherstelbare ontwrichting bestaat wanneer de aanvraag gezamenlijk wordt gedaan door de twee echtgenoten, na meer dan zes maanden feitelijk gescheiden te zijn of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 3. De onherstelbare ontwrichting bestaat ook wanneer de aanvraag wordt gedaan door één enkele echtgenoot na meer dan één jaar feitelijke scheiding of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.
Koppeling naar de wettekst als gepubliceerd in het BS
Verklarende commentaar bij de wet
Het is duidelijk dat de manier van scheiden via de rechtbank (EOO) en niet via een onderlinge toestemming (EOT) van invloed is voor het bepalen van de gerechtskosten te dragen door de partijen. Het is billijker als de beide partijen in overeenstemming gezamenlijk de echtscheiding aanvragen, dat de kosten dan in gelijke delen worden gedragen (§ 2).
In de andere gevallen is er geen overeenstemming tussen partijen en moet ofwel de onherstelbare ontwrichting worden aangetoond door één partij (§1) of moet één partij de aanvraag tot echtscheiding indienen na o.m.één jaar feitelijke scheiding (§3) In die gevallen moet elk zijn eigen gerechtskosten betalen.
Die kosten zullen in die beide situaties verschillend of ongelijk zijn voor elk van de twee partijen. Dat is niet onredelijk.
Met de wet hebben de rechters ook een houvast, dat voor de wet niet bestond na de hervorming van de echtscheidingsprocedure. Ze vult aldus een juridische lacune in. Het is dus een redelijke aanvulling van de echtscheidingswet die op 1 september 2007 van toepassing werd.
Ghislain Duchâteau
|
|
 |
 |
 |
|
|
 |
 |
|
|
Wet voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding - hoofdpunten -
van toepassing in Nederland
vanaf 1-3-2009
Deze wet treedt op 1 maart 2009 in werking. De wet beoogt een bijdrage te leveren aan het verminderen van de (echt)scheidings- en omgangsproblematiek.
In de nieuwe wet zijn de volgende hoofdpunten opgenomen:
- De ouders zijn verplicht een ouderschapsplan te voegen bij een verzoek tot echtscheiding, beëindiging van een geregistreerd partnerschap of scheiding van tafel en bed. Deze verplichting geldt ook voor samenwonende ouders die gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen.
- De ouders maken in het ouderschapsplan over drie onderwerpen in ieder geval afspraken: zorgverdeling, kinderalimentatie en informatie-uitwisseling over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen.
- De ouderlijke verantwoordelijkheid wordt nader omschreven:
- Een kind heeft recht op gelijkwaardig ouderschap na scheiding;
- Een ouder is verplicht om de ontwikkeling van de band van zijn of haar minderjarig kind met de andere ouder te bevorderen;
- De ouder die niet het gezag uitoefent, heeft niet alleen een recht maar ook de verplichting tot omgang.
- De rechter kan, als het belang van het kind zich hier niet tegen verzet, op verzoek een dwangmiddel in de beschikking opnemen. Een dwangmiddel kan bijvoorbeeld een dwangsom zijn. Dit wordt dan vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van een zorgregeling of hoofdverblijfplaats.
- De rechtbank start met de behandeling van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling, hoofdverblijfplaats of informatie binnen zes weken na indiening.
- Het is niet meer mogelijkheid om een huwelijk in een geregistreerd partnerschap om te zetten. Hierdoor is het scheiden langs de weg van de ‘flitsscheiding’ onmogelijk.
De nieuwe wet is gepubliceerd in Staatsblad 500 van 2008 en treedt door middel van Staatsblad 56 van 2009 in werking.
Meer informatie
Flitsscheiding afgeschaft
Met de komst van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding is de mogelijkheid voor flitsscheiding afgeschaft. Lees meer hierover in het onderdeel ‘Veelgestelde vragen flitsscheiding’.
Meer informatie
Bron: http://www.justitie.nl/
|
|
 |
 |
 |
|
|
 |
 |
|
Wetgeving, haar toepassing en handhaving
Sinds kort heb ik een bijwerking tot stand gebracht op deze pagina van de Goudi-site. Zowel voor de Kamer als voor de Senaat heb ik de wetsvoorstellen in kaart gebracht die sinds het begin van de nieuwe legislatuur na de verkiezingen op 10 juni 2006 werden ingediend.
Uit het overzicht van die voorstellen zijn toch wel een aantal merkwaardige observaties te maken. In de eerste plaats hernemen parlementsleden voorstellen die eerder werden ingediend en die niet behandeld werden in de voorbije legislatuur en dus vervallen waren. Zij gaan daarbij soms terug tot voorstellen die al in 2003 werden ingediend. Uit een aantal van die voorstellen blijkt manifest dat ze ongewijzigd worden voorgesteld zonder dat er rekening werd gehouden met de nieuwe wetgeving. Die zijn dus volkomen onaangepast bijvoorbeeld aan de Wet op de hervorming van de echtscheiding van 27 april 2007 die op 1 september 2007 van toepassing werd. Zo wordt geen rekening gehouden met de afschaffing van het schuldprincipe in de procedures op grond waarvan voordien de echtscheiding kon worden verkregen. Ook voorstellen die eerder bij de Kamer werden voorgedragen worden nu in de Senaat ingediend. Dat is het geval bij voorstellen van senator Guy Swennen en senator Martine Taelman, die van de Kamer naar de Senaat verhuisden.
Dominant in het overzicht ook zijn thema’s die terugkomen in verschillende voorstellen van verscheidene partijen. In dat verband noem ik wetsvoorstellen rond het zorgouderschap en rond de verandering in de naamgeving van kinderen die geboren worden.
Ook zit er wel wat bij dat aan de nieuwe wet op de echtscheiding van 27 april 2007 wil sleutelen. Zo is er 52K0789 Wetsvoorstel tot afschaffing van de beperking in de tijd van de uitkering tot onderhoud voor de pensioenen die werden toegekend vóór de inwerkingtreding van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding.
Een aantal wetsvoorstellen zouden als ze wet worden verreikende gevolgen kunnen hebben voor vele betrokkenen. Dat is zeker het geval voor de gelijkstelling van de pensioenen van de ambtenaren met die van de loontrekkers. Ook de voorstellen die erop gericht zijn om de familiezaken in de Raadkamer in besloten zitting te behandelen kan voor de procedures heel wat consequenties meebrengen.
Nu moeten we de indiening van de wetsvoorstellen in Kamer en Senaat toch benaderen met wat relativiteitszin. Het voordragen van wetsvoorstellen kan dienen om zich als partij of als afzonderlijk parlementslid naar buiten uit sterk te profileren. Vele van die voorstellen halen ook de agenda van de Kamer of de Senaat niet en sterven een stille dood met het einde van de parlementaire zittijd. Er moet immers de politieke wil aanwezig zijn om de ingediende voorstellen, eerst te agenderen, dan in bespreking te brengen en dan te laten goedkeuren. Verschillende partijen die voorstellen indienen rond hetzelfde thema maken dan wel weer enige kans op behandeling van hun voorstellen en tot goedkeuring. Dat is beslist het geval voor de voorstellen van de meerderheidspartijen. Het is niet ondenkbaar dat het zorgouderschap erdoor komt, dat er ook nieuwe wetgeving ontstaat rond de familienaamgeving.
Wij blijven ervan overtuigd, dat de actie van onze verenigingen vanaf deze nieuwe legislatuur niet in de eerste plaats gericht moet zijn op verbetering van de huidige wetgeving of op nieuwe wetgeving, maar wel op de correcte en billijke toepassing van de bestaande wetten. Handhaving van wettelijke bepalingen in verband met scheiding of ouderschap is veruit het belangrijkste waarop we ons nu moeten toespitsen.
De hoofdrol daarbij ligt uiteraard niet bij de politici, maar bij de actoren van het gerechtelijk apparaat. Zowel de zittende als de staande magistratuur heeft daarin een enorme verantwoordelijkheid. Recht zoekenden bij scheiding of bij ouderschapsproblemen na scheiding moeten billijke vonnissen krijgen die ernstig gemotiveerd zijn en overtuigend overkomen. Zij moeten ook kunnen steunen op de parketten die de handhaving van de vonnissen moeten waarborgen. Nog al teveel treedt er op de rechtbank routinematig handelen op, worden de materiële twistpunten voorrang gegeven op een menswaardige behandeling van de betrokkenen, wordt er lichtvaardig en onwijs geoordeeld. Klachten weigering van het omgangsrecht worden nog steeds ondanks het bewustzijn van het onrecht aan ouders aangedaan in massa geseponeerd of geacteerd in een vereenvoudigd proces-verbaal waar nagenoeg automatisch geen gevolg wordt aan gegeven.
Zowel rechters als parketmagistraten zouden de handhaving van hun vonnissen op wat langere termijn moeten volgen en de toepassingen van hun beslissingen moeten opvolgen. De permanente aanhangig making van een zaak bij de rechter bestaat, de begeleiding van betrokkenen via toezicht van parketmagistraten is mogelijk. Maar heel dikwijls komt er weinig of niets van terecht en zijn kinderen en ouders de dupe van een dergelijke lakse houding. Beslissingen over het verblijf van kinderen na scheiding zijn dringend. Al te vaak blijven die te lang aanslepen en krijgt de vervreemding van één ouder al te zeer een kans.
Billijke vonnissen en hun correcte toepassing en handhaving zijn belangrijker dan een veelheid van wetsvoorstellen, die vaak toch niet voeren tot nieuwe en betere wetten. De politici hebben in de vorige legislaturen een aantal wetten tot stand gebracht die het fundament vormen voor mogelijk doeltreffende rechtspraak. Die verdiensten moeten we ze toeschrijven. Maar het hele gerechtelijke systeem zou moeten wakker schieten om een stevige humanisering van de rechtspraak en haar handhaving te verzekeren.
Ghislain Duchâteau
|
|
  |
 |
|
|
 |
 |
|
Parlementaire vragen rond de nieuwe wet op de echtscheiding
Justitiecommissie - voorzitter Claude Eerdekens woensdag 17 oktober 2007
01 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Justitie over"een verduidelijking met betrekking tot de nieuwe echtscheidingswet" (nr. 102)
01.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Sinds 1 september is de nieuwe echtscheidingswet van kracht.
Het nieuwe artikel 1294bis van het Gerechtelijk Wetboek zorgt voor verwarring. Het artikel voorziet in de
overschakeling van de EOT naar de EOO, met dien verstande dat er voorlopige geldingskracht is voor de
vermogenrechterlijke overeenkomst. Naar de geldingskracht van de familierechtelijke overeenkomst, artikel
1288 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt echter niet verwezen.
Waarom is dat zo?
01.02 Minister Laurette Onkelinx (Frans): Artikel 1294bis van het Gerechtelijk Wetboek, dat de
echtscheiding door onderlinge toestemming of op grond van onherstelbare ontwrichting regelt, evenals de
uitwerking van de vóór de echtscheiding gesloten overeenkomsten, is genoegzaam bekend. Overeenkomstig
de vroegere wet bleven de overeenkomsten zonder gevolg in geval van stopzetting van de procedure. De
wetgever heeft dan ook geprobeerd te voorkomen dat een juridisch vacuüm zou ontstaan. Artikel 1294bis § 2
bepaalt dat de vóór de echtscheiding gesloten overeenkomsten hun uitwerking behouden, maar verwijst
verkeerdelijk naar artikel 1287, dat betrekking heeft op het vergelijk betreffende het vermogen van de
echtgenoten. Het gaat om een materiële vergissing, waarover de rechtsleer zich al heeft uitgesproken.
Eigenlijk moet artikel 1294bis § 2 worden gelezen met verwijzing naar artikel 1288, dat betrekking heeft op de overeenkomsten betreffende de verblijfplaats, het ouderlijk gezag en het onderhoudsgeld.
______________
Justitiecommissie - voorzitter Claude Eerdekens woensdag 3 oktober 2007
02 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Justitie over "de nieuwe echtscheidingswet" (nr. 023)
02.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): De
nieuwe echtscheidingswet is sinds 1 september
2007 van kracht, maar echtscheidingen
uitgesproken voor die datum blijven onderworpen
aan de oude regeling. Alleen voor de duur van
onderhoudsgeld wordt daarop een uitzondering
gemaakt en geldt de nieuwe regel dat deze de duur
van het huwelijk niet mag overschrijden. De
meningen zijn echter verdeeld over de wijze waarop
het onderhoudsgeld stopgezet moet worden:
gebeurt dit automatisch bij het verstrijken van de
maximumtermijn of moet de onderhoudsplichtige
zich tot de rechter wenden om de stopzetting in
rechte af te dwingen?
02.02 Minister Laurette Onkelinx (Frans):
Aangezien het een wet betreft die tijdens de vorige
regeerperiode werd aangenomen, moet worden
gewacht tot wanneer de rechtsleer en de rechtspraak meer duidelijkheid terzake zullen brengen. Ik zou geen invloed op enig rechtsgeding willen uitoefenen.
|
|
  |
 |
|
|
 |
 |
|
De wet betreffende de hervorming van de echtscheiding gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 7 juni 2007
Het Belgisch Staatsblad publiceert op 7 juni 2007 de wet over de hervorming van de echtscheiding. De wet werd van toepassing op zaterdag 1 september 2007.
"
HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding
Art. 44. Deze wet treedt in werking op 1 september 2007."
U kan hier kennis nemen van de tekst van de wet via een koppeling naar de wet in het Belgisch Staatsblad.
27 APRIL 2007. - Wet betreffende de hervorming van de echtscheiding, BS 07/06/2007, bl. 30881
Wat verandert er bij echtscheiding door de nieuwe wet? Klik hier
De Orde van Vlaamse Balies maakt u wegwijs in deze nieuwe wettekst. De studiedienst van de OVB verstrekt u een volledige toelichting.
Het werkstuk van de OVB telt drie luiken ( = via de drie koppelingen ‘gecoördineerde wet’, ‘toelichting’ en ‘wetgevingsfiche’).
In het eerste deel wordt de nieuwe wet u in gecoördineerde vorm aangeleverd. In dit deel wordt de nieuwe gecoördineerde versie naast de oude wettekst weergegeven, zo kan u in één oogopslag de wijzigingen ten aanzien van de vroegere teksten opnemen. Ook voor het werk op de zittingen zal het voor rechtzoekenden en hun raadslieden handig zijn zowel de oude als de nieuwe wetsbepalingen onder de hand te hebben.
In het tweede deel vindt u de eigenlijke toelichting.
Alle bepalingen worden voorzien van een praktisch commentaar, zodat de betekenis en de draagwijdte van de nieuwe bepalingen onmiddellijk worden verklaard. In eenzelfde beweging worden de overgangsbepalingen verwerkt, zodat u weet wat daarvan de draagwijdte precies is.
In het derde deel krijgt u een volledige wetgevingsfiche .
Wenst u dieper te graven, dan hebt u zo alle voorbereidende stukken bij de hand, praktisch geordend, zonder dat u uren verliest bij het inzamelen van de achtergrondinformatie. U klikt op de koppeling (PDF) die bij het desbetreffende document hoort.
Alle drie de delen kan u downloaden via de volgende drie koppelingen:
<!--[if !supportLists]-->1. <!--[endif]-->gecoördineerde wet
<!--[if !supportLists]-->2. <!--[endif]-->toelichting
<!--[if !supportLists]-->3. <!--[endif]-->wetgevingsfiche
En Français: Le droit familial. Les principales règles du Droit familial en Belgique.
G.D.
|
|
  |
 |
|
|
 |
 |
|
De zogenaamde "schuldloze echtscheiding" in laatste rechte lijn
Wetsontwerp in de Senaatscommissie voor de Justitie goedgekeurd op dinsdag 13 maart 2007,
in de plenaire vergadering van de Senaat goedgekeurd op donderdag 22 maart 2007, opnieuw geagendeerd in de Justitiecommissie van de Kamer op dinsdag en woensdag 27 en 28 maart 2007,
geagendeerd in de plenaire zitting van de Kamer op donderdag 12 april 2007,
definitief goedgekeurd vrijdagmorgen 13 april 2007
Op zondag 15 april 2007 was er een debat van de Kamerleden Guy Swennen, Servais Verherstraeten en Bart Schoofs samen met prof. Frederik Swennen van de Universteit Antwerpen in het TV-programma "De Zevende Dag" over de net goedgekeurde wet op de hervorming van de echtscheiding. Het gesprek was deels informatief, deels een klassieke discussie vanuit de partijpolitieke visies van de vertegenwoordgiers van de politieke partijen die van Vlaamse kant hebben meegewerkt aan de handelingen van de Kamer voor de totstandkoming van de nieuwe wet. Een dergelijk debat kan interessant zijn omwille van de verheldering van de nieuwe bepalingen in de wet, ook omdat het tegensprekelijk is waarbij naast positieve gegevens vanuit de oppositie ook negatieve aspecten naar voren komen. Al met al gaf het debat voor wie wat meer vertrouwd is met de materie een toch wal teleurstellende indruk. Zelfs prof. Swennen van de UA kwam niet echt overtuigend over in verband met de toekomstige hanteerbaarheid van de wet in de rechtspraktijk. Naast humaniseringsaspecten als verkorting van de termijnen, de beperking van de alimentatie in duur en omvang blijven er grote betwistingsdomeinen waar echtscheiders met elkaar juridisch op de vuist zullen blijven gaan als ze niet zo verstandig zijn om de echtscheiding door onderlinge toestemming te kiezen. Gelukkig is dat maar in een 20% van de gevallen bij echtscheiding zo driest. Wij geven hier een video-opname van het debat in De Zevende Dag. Met dank voor de opname aan Eddy De Waele van BASO.
Debat over de nieuwe wet op de echtscheiding: video-opname
______________
Wetgevingsstuk nr. 3 - 2068/5 Tekst geamendeerd door de Senaatscommissie voor de Justitie
Stuk 3-2068/1 tot 6
Stukken nrs 2341/22 tot 25 - 51K2341
De Senaatscommissie heeft in de namiddag van dinsdag 13 maart 2007 de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp samen met de amendenten afgerond.
Daarna volgde meteen de stemming over de amendementen en over de artikels van het ontwerp. Vooral technische amendementen werden aangenomen. De stemming over de meeste amendementen verliep nogal verdeeld. Zeker valt op te merken dat men volgens de nieuwe wet kan scheiden na één jaar feitelijke scheiding - nu is dat 2 jaar en in het ontwerp stond oorspronkelijk 6 maanden.Het gehele ontwerp werd dan goedgekeurd met 10 stemmen voor, 4 tegen en 2 onthoudingen (die van de MR-dames de T'Serclaes en Defraigne). Op donderdag 22 maart 2007 werd de komende wet in de plenaire zitting van de Senaat behandeld en goedgekeurd. Omdat het ontwerp door de Senaat gewijzigd werd, keerde het terug naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers, die het laatste woord heeft over het ontwerp. Het wetsontwerp werd heel vlug na de wijziging door de Senaat geagendeerd door de Justitiecommissie van de Kamer al op dinsdag 27 en woensdag 28 maart 2007. Het is opnieuw geagendeerd in de plenaire zitting van de Kamer op donderdag 12 april 2007. De eindstemming met de goedkeuring kwam op vrijdagmorgen 13 april 2007. Zie ook de Kalender van deze website. De wet gaat hoogstwaarschijnlijk van toepassing zijn op 1 september 2007. ________________
Bewogen vergadering van de Senaatscommissie voor de Justitie rond het wetsontwerp op de hervorming van de echtscheiding
Woensdag 7 maart 2007De hele dag heeft de Justitiecommissie van de Senaat vergaderd rond het wetsontwerp dat haar door de Kamer was overgemaakt voor evocatie.
Op woensdag 28 februari 2007 begon de commissie aan haar evocatiewerk. De minister van Justitie mevrouw L. Onkelinx leidde voor de leden van de commissie haar wetsontwerp in.
Op dinsdag 6 maart 2007 hoorde de commissie drie Franstalige vrouwenverenigingen en de Vlaamse Kinderrechtencommissaris Ankie Vandekerckhove.
Woensdagvoormiddag 7 maart 2007 zette de commissie o.l.v. de vicevoorzitter Mevrouw de T’Serclaes de algemene bespreking in. In de namiddag zette ze die voort o.l.v. de voorzitter de heer Hugo Vandenberghe. Na afronding van de algemene bespreking werd de artikelsgewijze bespreking aangevat met de voorstelling van de amendementen van de commissieleden. Tientallen amendementen werden ingediend bij dit wetsvoorstel. Ze kwamen vooral van senator Nijssen van de CDH, van de voorzitter Vandenberghe van de CD&V, van mevrouw de T’Serclaes, de heer Mahoux PS. De artikelsgewijze bespreking waarbij de amendementen werden ingediend ging tot artikel 7 van het ontwerp, dat in heel wat paragrafen handelt over de onderhoudsuitkering tussen ex-echtgenoten.
Toen de voorzitter de vergadering sloot omstreeks 16.30 uur moesten nog een veertigtal amendementen worden voorgesteld.Vanaf dinsdagnamiddag 13 maart 2007 – 14.30 uur wordt de artikelsgewijze bespreking met de daarbij horende amendementen verder gezet tot het einde. De voorzitter stelde dat het niet uitgesloten is dat de vergadering verlengd wordt tot na 19 uur. We mogen die week ook nog de eindstemmingen verwachten in de Justitiecommissie van de Senaat.
Voorzitter Vandenberghe uitte enorm veel kritiek op het wetsontwerp zowel op zijn ideologische strekking naar de inhoud als naar de juridische vormgeving en adequate juridische formulering.
De interventie van mevrouw Nijssen in de voormiddag was frappant. Zij keerde zich tegen het wetsvoorstel en bekampte het met tal van amendementen die het voorstel moesten terugschroeven naar de huidige situatie van de echtscheidingswetgeving. Zij accepteerde tot op zekere hoogte de onherstelbare ontwrichting als grond voor de echtscheiding, maar zij drong heel sterk aan op verlenging van de termijnen voor echtscheiding die nu in het wetsvoorstel vervat liggen. Minister van Justitie Onkelinx was de hele dag aanwezig samen met haar adviseur Didier Pire. Zij repliceerde herhaaldelijk op de tussenkomst van mevrouw Nijssen en leek zich bereid te verklaren de huidige termijnen te herzien. De termijn voor scheiden moest voor mevrouw Nijssen twee jaar duren, maar dat zal wellicht toch nog korter zijn dan nu in haar amendement is gestipuleerd. Ook MR – senator Defraigne kwam levendig tussen in het debat. Ook zij heeft amendementen, maar haar aanvankelijke totale afwijzing van het wetsvoorstel bleek nu toch duidelijk gewijzigd te zijn in een relatieve aanvaarding van de tekst. We zijn benieuwd in welke zin haar fractie zal stemmen. De Vlaamse VLD-fractie bij monde van de senatoren Stefaan Noreilde en Luc Willems verklaarden zich volmondig akkoord met de komende wet. De discussies gaven aanleiding tot de veronderstelling dat het huidig voorliggende voorstel door middel van amendementen nog wordt bijgesteld in de senaatscommissie. Ook mevrouw Onkelinx zelf leek deze tendens te geloven. Als uitgangspunt van haar visie op het verloop van de debatten stelde zij dat het hier een ethische materie betreft, waarbij iedere parlementaire mandataris gerechtigd is zijn eigen overtuiging te volgen en in die zin tussen te komen. Dat schept ruimte voor een open bespreking.Persoonlijk viel het mij op dat verscheidene senatoren nog onder de indruk waren van de hoorzittingen van de Franstalige vrouwenverengingen de dag voordien, die opkwamen voor de belangen van de vrouwen. Zij stelden het voor dat de vrouwen nog steeds de zwakste partij zijn en dat hun rechten gevrijwaard moeten worden. Dat kwam tot uiting bij de dames de T’Serclaes, Nijssen en Defraigne.
De Franstalige partijen bleven bij hun conservatieve opinies over de hervorming van de echtscheiding. Enkel de PS bij monde van de heer Mahoux verklaarde zich onomwonden voorstander van het huidige voorstel.
Het valt dus duidelijk te verwachten dat er toch enkele van de talrijke amendementen zullen worden aangenomen en dat de gewijzigde tekst teruggezonden wordt naar de Kamer voor een laatste beoordeling en de eindstemming. We voorzien evenwel dat de tekst toch nog net voor de ontbinding van het Parlement eind april definitief wordt goedgekeurd.
Ghislain Duchâteau
___________________________
Kamer zet licht op groen voor hervorming echtscheiding
Donderdag 15 februari 2007
BRUSSEL - De voltallige Kamer heeft de hervorming van de echtscheidingsprocedure goedgekeurd. Dat gebeurde meerderheid tegen oppositie. Er waren 78 stemmen voor (meerderheid), 37 tegen (CD&V/N-VA, Vlaams Belang en FN) en 6 onthoudingen (Ecolo en twee stemafspraken). De wettekst is geëvoceerd door de Senaat en wordt over heel korte tijd behandeld in de Justitiecommissie van de Senaat. De goedgekeurde wettekst vind je onder: Nieuwe wet

Woensdagnamiddag 31 januari 2007 heeft de Justitiecommissie van de Kamer het ontwerp op de fundamentele hervorming van de echtscheiding goedgekeurd. Dat is een beslissende stap naar de realisering van de wet. We mogen de invoering verwachten na de zomervakantie, als de wet tijdig en dat voor de ontbinding van het parlement eind april haar hele wordingsweg in Kamer en Senaat heeft afgelegd. Zie verder: Schuldloze echtscheiding voor reces.
Woensdagnamiddag 14 februari 2007 is de wet in de plenaire vergadering van de Kamer behandeld. Het voorlopig verslag daarvan kunt u raadplegen aan de hand van het pdf-document: klik hier De Vlaamse televisie VRT - Nieuws heeft woensdag 31 januari 2007 ruim aandacht besteed aan het wetsontwerp. We geven u hier de kans dat nieuws opnieuw te bekijken.
Met dank aan BASO vzw.
De gang van zaken gedurende de laatste weken in de Commissie voor de Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, in de plenaire zitting van de Kamer en daarna in de Justitiecommissie van de Senaat Sinds half oktober staat het wetsontwerp samen met de daarbij horende wetsvoorstellen geagendeerd bij de Commissie Justitie van de Kamer. Nadat ze het rapport van de Subcommissie Familierecht van de verslaggevers Verherstraeten en Déom heeft beluisterd, werd de algemene bespreking gevoerd en ook die is afgerond. De artikelsgewijze bespreking van het regeringsontwerp met de daaraan gekoppelde amendementen uit de wetsvoorstellen werd op dinsdag 8 nov. aangevat en op 14 nov. verder gezet vanaf artikel 8 tot en met het laatste artikel. Er werden evenwel nieuwe amendenten ingediend. In totaal moesten er zowat 126 amendementen worden besproken. Door die nieuwe amendenten werd de artikelsgewijze bespreking feitelijk nog niet afgerond.
De bijkomende amendementen werden later opnieuw in bespreking genomen. Noch in de week van 8 tot 13 januari 2007 noch in de week van 15 tot 19 januari 2007 is het wetsontwerp geagendeerd door de Commissie Justitie. Dat is nu wél gebeurd voor woensdag 24 januari 2007 te 14.15 uur.
Even dat verloop schetsen.Zelf was ik in de Kamer om de openbare zitting bij te wonen van de Justitiecommissie. Zij heeft nagenoeg de hele namiddag tot ongeveer 17.45 uur vergaderd rond het wetsontwerp op de grondige hervorming van de echtscheiding. Dit was een hervatting van de besprekingen van midden november 2006. Er werden nog heel wat amendementen ingediend voor de zitting en ook nog tijdens de zitting. De amendementen die aan de orde kwamen, liepen van nr. 121 tot zowat 140 en sloegen op diverse artikels van het wetsontwerp. De besprekingen gingen in hoofdzaak over de overgangsmaatregelen als die wet eenmaal van toepassing wordt en over de onderhoudsuitkeringen onder ex-echtgenoten. Het lange artikel nr. 8 met niet minder dan 12 paragrafen (§) was voorwerp van veel gedachtewisseling. Er was over de alimentatie o.m. discussie over de duur, de basis waarop en de omvang, maar ook van de beëindiging bij huwelijk, nieuwe wettelijke samenwoning en feitelijke samenwoning. Ook bij de overgangsmaatregelen kwam deze thematiek weer ter sprake. Mensen die voor de wet veroordeeld werden tot levenslange onderhoudsuitkeringen aan hun ex-echtgenoot krijgen nu het vooruitzicht dat zij vanaf het ingaan van de wet ook niet langer meer zullen moeten betalen dan de jaren dat zij getrouwd waren.De afronding van de besprekingen en de stemmingen werden verwacht op woensdag 31 januari 2007 in de namiddag. De wet moet nu haar verdere afhandeling in het parlement doorlopen. Woensdag 14 februari 2007 werd de wet in de plenaire zitting van de Kamer besproken. Donderdag 15 februari 2007 was de stemming over de wet met een goedkeuring van de plenaire Kamer van 78 stemmen voor 37 tegen en 6 onthoudingen Nu is er evocatie door de Senaat. Op 28 februari 2007 werd in de Justitiecommissie van de Senaat de verslaggever aangeduid ;het is mevrouw Olga Zrihen. Ook leidde Minister van Justitie Laurette Onckelinx de wet in voor de commissieleden. Op dinsdag 6 maart 2007 zijn er hoorzittingen met Franstalige vrouwenverenigingen. Op woensdagvoormiddag 7 maart 2007 wordt de wet besproken. Ook staat op de agenda dat de stemmingen plaats grijpen.
__________________
Commentaar bij de komende wet
De verenigingen
die zich engageren in de problematiek van de echtscheiding en die
zich al tientallen jaren hebben ingezet om de idee van de foutloze
echtscheiding ingang te doen vinden, zouden eindelijk hun inspanningen
bekroond zien. De echtscheidingsprocedure zonder schuld zou een
enorme vermenselijking betekenen. De rechtbanken zouden bevrijd worden
van een stuk overbodige overlast en zouden hun werkvolume op tastbare
wijze verminderd zien. Mensen die in echtscheiding komen, zouden
eindelijk onder ogen kunnen zien, dat ze bij ontkoppeling van schuld
en alimentatie een nieuw constructief en gelukkig leven tegemoet
kunnen zien.Helaas is het perspectief
niet zo rooskleurig als het ernaar lijkt. Zeker positief blijft
het verdwijnen van het schuldprincipe uit de echtscheidingsprocedure,
behoudens bij overspelbetrapping, maar de loskoppeling van de alimentatie van schuld uit de huidige procedure
roept onvermijdelijk de vraag op : hoe wordt de alimentatieproblematiek
dan aangepakt en opgelost? Juist die vraag heeft de hervorming van
de echtscheidingsprocedure jaren doen aanslepen. Alle verenigingen
die de billijkheid in echtscheidingsaangelegenheden bepleiten, vrezen
nu de veralgemening van de onderhoudsverplichting voor de scheidende
echtgenoot die een hoger inkomen heeft dan de andere. "Behoeftigheid" met vrijwel volledige autonomie van de rechter voor de interpretatie daarvan wordt nu de basis. We leven in
een tijd van tweeverdieners die beiden bij scheiding ruim in hun
levensonderhoud kunnen voorzien. Iedereen zou daarbij kunnen stellen
: weg dan ook met onderhoudsverplichtingen als er toch geen behoeftigheid
meer is. Maar zo denkt Trientje nu wel niet. De nieuwe wet is een groot compromis tussen progressiviteit en conservatisme. In laatste instantie hebben de conservatieve parlementsleden toch nog o.m. het schuldprincipe in bepaalde opzichten gehandhaafd, hebben ook de onherzienbaarheid van vroegere levenslange veroordelingen tot het betalen van een onderhoudsuitkering verankerd in de nieuwe wet. De toepassing van de wet zal haar degelijkheid moeten bewijzen. We betwijfelen of veel echtscheiders er gelukkiger mee worden ondanks de manifeste humanisering van de procedure in een aantal opzichten.
Voor een grondige beoordeling van de nieuwe wet moeten we de definitieve tekst lezen. Klik op Nieuwe wet.Video TV-Limburg 14-2-2007 Ghislain Duchâteau
|
|
  |
 |
|
|
 |
 |
|
Enkele krachtlijnen van de nieuwe wet
Telkens als we naar de zitting van de Justitiecommissie vertrekken vergewissen wij ons van de agenda en ook of wij alle documenten rond de echtscheidingswet wel hebben afgehaald van de website van de Kamer. Dat geeft ons de gelegenheid om ons nog eens flink te oriënteren naar de inhoud en af te tasten wat zich als grote krachtlijnen in de komende wet aftekent. We kennen uiteraard de definitieve tekst nog niet, maar de ruime contouren worden wel zichtbaarder. We nemen ons nu voor er hier een overzicht van te geven.In de eerste plaats was het de bedoeling de echtscheidingswetgeving te humaniseren, menselijker te maken. Daarin zijn de parlementairen samen met de minister ten dele in geslaagd. Daarbij zijn we hoegenaamd niet gelukkig met de nieuwe regeling van de problematiek van de onderhoudsuitkeringen tussen ex-echtgenoten.Een eerste vaste verworvenheid is het weglaten van het schuldprincipe uit de procedures van echtscheiding. Ook dat is maar betrekkelijk, want schuld wordt nog wél gehanteerd om geen onderhoudsuitkering toe te kennen aan wie het vraagt omwille van een zware fout.
Die zware fout is omschreven in het Strafwetboek, staat onomstotelijk vast en het bepalen ervan is niet meer afhankelijk van de appreciatie van de echtscheidingsrechter. Het wegvallen van schuld uit de procedure en ook grotendeels m.b.t. de onderhoudsuitkering betekent beslist een vermenselijking van de wet.
De grond voor echtscheiding wordt nu de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk. Die ontwrichting moet wel bewezen worden voor de rechter. Dat kan doordat beide partijen de echtscheiding samen aanvragen. Dat kan op grond van een bepaalde periode van feitelijke scheiding. Dat kan afhangen van de overtuiging van de rechter die oordeelt dat de ontwrichting onherstelbaar is, waarop hij gerechtigd is de echtscheiding uit te spreken. Positief is ook dat de termijnen om te scheiden verkort worden. Een echtscheidingsprocedure kan veel vlugger afgehandeld worden. Bij een akkoord van beide partijen is er enkel nog een wachttijd van 6 maanden, bij niet-akkoord is de termijn 1 jaar. Ook positief naar mijn overtuiging is de beslissing van de parlementairen en de minister om het goed functionerende systeem van echtscheiding door onderlinge toestemming volkomen intact te houden. In amendementen worden de termijnen voor E.O.T. en voor E.S. op grond van de onherstelbare ontwrichting ook in overeenstemming gebracht. Je kunt ook van het ene systeem overgaan naar het andere tijdens de procedure en als dat in de richting gaat van een E.O.T. wordt zelfs de 2e verschijning weggelaten. Uit de ingediende amendementen blijkt ook dat bij een nieuw huwelijk of een nieuwe samenwoningssituatie de verplichting tot onderhoud kan worden gestopt.Tegenover veel positiefs moeten we stellen dat de problematiek van de onderhoudsgeldverplichting en de begroting van het onderhoudsgeld er zeker niet minder op geworden is. Die verplichting is van vroeger beperkt tot de schuldige echtgenoot nu verruimd tot elke echtgenoot die een onderhoudsuitkering aanvraagt binnen de procedure en die behoeftigheid inroept. De vroegere levensstandaard is niet meer het criterium, wel de behoeftigheid. In de wetsvoorstellen en de amendementen die daaruit werden gelicht, zaten heel wat pogingen tot nadere omschrijving van dat begrip behoeftigheid, maar daarvan is niets in de huidige versie van de wettekst terug te vinden. De rechter krijgt hier een immens grote bevoegdheid behoeftigheid vast te stellen op grond van zijn persoonlijke appreciatie van de situatie. Daarop kan hij dan de onderhoudsuitkering begroten en toekennen. Dat principe hoewel op zichzelf niet onbillijk, zal bij wie als meer vermogende dan zijn echtgenoot of echtgenote met een komende echtscheiding wordt geconfronteerd beslist grote bezorgdheid wekken. De beperking van de verplichting in principe tot de duur van het huwelijk, kan die bezorgdheid niet wegnemen. Over een dergelijke gang van zaken in de parlementaire verrichtingen zijn we verwonderd.
Waar echtgenoten in het huidig maatschappelijk bestel toch veelal beiden een beroepsinkomen verwerven en behoeftigheid hoe langer hoe minder aan de orde komt, waar rechtbanken in het huidige bestel steeds minder onderhoudsverplichtingen tussen ex-echtgenoten opleggen, hecht de wetgever enorme aandacht aan het probleem van de onderhoudsuitkering en blijken er ook grote contrasten te heersen tussen de opvattingen daarover van de uitgesproken conservatieve Waalse volksvertegenwoordigers tegenover de uitgesproken progressieve meningen van hun Vlaamse collega’s. Zowel in de Justitiecommissie van de Kamer als in de Justitiecommissie van de Senaat na de evocatie in de Senaat hebben de stemmingen beslist over de amendementen. De Senaatscommissie van Justitie heeft nog een aantal amendementen aangenomen die de wet nog gewijzigd hebben. We betreuren heel sterk dat door toedoen van een Franstalige feministische lobby de overgangsmaatregel om een herziening van voor de wet gevelde vonnissen met levenslange onderhoudsverplichting ongedaan werd gemaakt en zelfs een amendement expliciet als paragraaf werd ingevoegd, waarbij gesteld wordt dat vroeger uitgesproken vonnissen of arresten niet meer mogen worden veranderd. Dat is een tragische beslissing voor vele onderhoudsplichtigen.
De hervorming van de echtscheiding is nu geagendeerd op donderdag 12 april 2007 in de plenaire zitting van de Kamer voor een definitieve eindbespreking en eindstemming. Het laatste artikel van de huidige wettekst stelt dat de wet van toepassing wordt op 1 september 2007.
Ghislain Duchâteau
-----------
© Ghislain Duchâteau
|
|
  |
 |
|
|
|
|
 |
 |
|
Wetsontwerp betreffende de hervorming van de echtscheiding ingediend op 15 maart 2006 - ontwerp vanwege de regering DOC51 2341/001
SAMENVATTINGDe doelstelling van dit ontwerp is het beperken van de schadelijke gevolgen van de procedure op relaties tussen de partijen. Elke echtscheiding gaat met problemen gepaard en het is dus belangrijk dat men die niet erger maakt met procedureproblemen en met vaak nutteloze discussies over wie nu schuld treft.De vraag naar de verantwoordelijkheid van de breuk moet niet langer meer centraal staan in de procedure. Men moet de echtscheidingsprocedure loskoppelen van de betwistingen met betrekking tot de gevolgen ervan.Momenteel bestaan er twee echtscheidingsprocedures: de echtscheiding op grond van bepaalde feiten (in de meest ruime betekenis: ze omvat ook de echtscheiding wegens feitelijke scheiding) en de echtscheiding door onderlinge toestemming.
1. Eén enkele echtscheidingsgrond
Met de vereenvoudiging als bedoeling, wordt voorgesteld de procedures tot één enkele samen te voegen, maar de procedure door onderlinge toestemming wordt niet opgegeven: ze wordt geïntegreerd in de gewone procedure.De echtscheiding kan worden aangevraagd op basis van één enkele reden: de duurzame ontwrichting tussen de echtgenoten. Deze vaststelling kan voortkomen uit de innerlijke overtuiging van de rechter, alhoewel dat maar zelden gebeurt. De duurzame ontwrichting zal meestal bewezen worden door het verstrijken van een bepaalde termijn dat men feitelijk gescheiden is of door het opnieuw bevestigen van de ontwrichting (termijnen van 3 maanden tot 1 jaar, naargelang het verzoek gebeurt door één of door beide echtgenoten).Tot slot wordt aangenomen dat er een duurzame ontwrichting is wanneer een van de echtgenoten bewijst dat de ander gedrag heeft vertoond, waardoor het voortzetten van het samenleven onmogelijk wordt. In dat geval kan de rechter de echtscheiding onmiddellijk uitspreken.Het ontwerp consacreert het recht op echtscheiding. De rol van de rechtbank is verminderd, aangezien die meestal beperkt is tot het vaststellen van het verstrijken van de termijnen.
2. Uitkering tot levensonderhoud na de echtscheiding
De hervorming opteert voor een verruimd basisrecht, aangezien het zelfs zou openstaan voor de echtgenoot die de echtscheiding zou hebben gevraagd en verkregen, zelfs zonder daarbij een reden aan te halen. Uitsluiting is alleen mogelijk indien de potentiële uitkeringsplichtige bewijst dat de uitkeringsgerechtigde een zware fout heeft begaan, waardoor het gemeenschappelijk leven onmogelijk verder kan worden gezet. Het debat over deze zware fout is volledig losgekoppeld van dat over de oorzaak van de echtscheiding.Het recht op een uitkering tot levensonderhoud is beperkt in de tijd (duur van het samenleven, uitgezonderd uitzonderlijke omstandigheden verbonden aan het pensioenregime) en de rechter kan ze aanpassen in functie van de economische keuzes die de partijen maakten tijdens het samenleven.
3. Echtscheiding door onderlinge toestemming
De echtscheiding door onderlinge toestemming wordt in grote lijnen in de huidige vorm behouden. Deze vorm wordt geïntegreerd in de unieke echtscheidingsprocedure. De formule wordt versoepeld (afschaffen van de minimumleeftijd, van de minimale duur van het huwelijk en vooral mogelijkheid om tijdens de procedure gedeeltelijke akkoorden te bekrachtigen; indien er in de loop van de procedure onenigheid ontstaat, zal de tekst het mogelijk maken dat men de procedure voortzet en de overblijvende punten waarover men het eens is blijven behouden, terwijl de partijen thans nog verplicht zijn de hele procedure opnieuw te beginnen).
4. Versoepelde en menselijkere procedure
Tenzij de verzoeker blijft volhouden dat de andere partij gedrag vertoonde dat het voortzetten van het gemeenschappelijk leven onmogelijk maakt, kan de procedure worden ingeleid bij verzoekschrift op tegenspraak.De partijen kunnen, naargelang van de evolutie van het proces, op elk moment en zonder kosten nieuwe verzoeken indienen.De rechter moet een verzoening proberen te bereiken en moet informatie geven over de bemiddeling.
5. Rechtsmiddelen
De beslissingen die de echtscheiding uitspreken gebeuren meestal snel en zonder debat. Er kan derhalve geen beroep tegen worden aangetekend. Er blijft wel beroep mogelijk tegen een beslissing waarbij de echtscheiding wordt geweigerd. Het blijft mogelijk om Cassatieberoep aan te tekenen, maar de termijn om dit te kunnen doen bedraagt één maand (in plaats van drie maanden in het gemeen recht).
|
|
  |
 |
|
|
Verblijfsco-ouderschap |
|
|
|
 |
 |
|
Bevoorrechten van een
gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders
gescheiden zijn en regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging
inzake huisvesting van het kind
WETSONTWERP van 17 maart 2005 tot het
bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het
kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de
gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind
regeringsontwerp vanwege de minister van Justitie mevrouw
Laurette Onkelinx
Wettekst goedgekeurd door de Commissie Justitie op 21 maart 2006 en gepubliceerd op 24 maart 2006:DOC51 1673/019 SAMENVATTINGDit ontwerp van wet strekt tot invoering van de gelijkmatig
verdeelde huisvesting tussen de ouders als wetgevend model dat
bij gebrek aan een concrete contra-indicatie van toepassing zou
zijn. Dit voorontwerp is voornamelijk gericht op de beperking
van de huidige onvoorspelbaarheid van de geschillen die, gelet
op het volledige gebrek aan enig model immers aanleiding geeft
tot veel rechtszaken, evenals op de gelijkheid tussen ouders.
Hoewel niemand beweert dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting
het wondermiddel is, bestaat er a priori geen contra-indicatie.
De aangelegenheid is omstreden in kringen van deskundigen. Er
wordt evenwel vastgesteld dat heel wat bezwaren tegen de veralgemening
van het model in werkelijkheid gericht zijn tegen de huige werkwijze
op grond waarvan aan de ouder die het gezag niet heeft (meestal
de vader) een verruimd secundair recht van huisvesting wordt toegekend.
De rechter behoudt niettemin een grote beoordelingsbevoegdheid
waardoor hij naargelang van het geval, van het model kan afwijken.Er wordt voorgesteld de procedure inzake de huisvesting van
het kind te moderniseren. Er wordt onderstreept dat de rechter
een beroep kan doen op voorlopige maatregelen die na een bepaalde
tijd moeten worden herzien. Ook het mechanisme van de voortdurende
aanhangigmaking voor de jeugdrechtbank wordt ingevoerd. Dit mechanisme
is thans alleen toepasbaar in het kader van de procedure in kort
geding tijdens het echtscheidingsgeding.Dit ontwerp van wet beoogt eveneens op evenredige wijze de
gedwongen teruggave van het kind die onder gerechtelijke controle
kan plaatsvinden, te regelen. Het is belangrijk wetgevend op te
treden teneinde deze teruggave te regelen zodat de concrete tenuitvoerlegging
van de gerechtelijke beslissingen terzake mogelijk wordt gemaakt,
en het belang van het kind wordt gevrijwaard.Om de dwangsom op het stuk van de verplichting om de kinderen
aan te bieden doeltreffender te maken, wordt tot slot voorgesteld
dat de daartoe verschuldigde bedragen tot het beslag van het volledige
loon kunnen leiden, zoals dat thans reeds het geval is voor het
onderhoudsgeld.
***
 |
 |
|
De wet op het verblijfsco-ouderschap gepubliceerd in de Belgisch Staatsblad op 4 september 2006 is van toepassing vanaf 14 september 2006
De wettekst zoals hij op 21 maart 2006 door de comissie Justitie werd goedgekeurd en gepubliceerd op 24 maart 2006 - klik op DOC51 1673/019
Op de eerste lentedag van 2006 heeft de Justitiecommissie van de Kamer het wetsontwerp op het verblijfsco-ouderschap goedgekeurd. De belangenverenigingen van ouders hebben intens geijverd voor beurtelings verblijf van de kinderen van gescheiden ouders als norm in de wet. Met grote voldoening hebben zij dan ook van deze goedkeuring kennis kunnen nemen. De plenaire Kamer van volksvertegenwoordigers heeft het op 30 maart 2006 eveneens goedgekeurd. Rechters houden nu rekening met die veranderde wettelijke bepalingen om over een verblijfsregeling bij elk van beide ouders te beslissen. Ook advocaten houden zich in hun argumentatie voor de rechters aan de bepalingen van de wet.
Na de goedkeuring in de Kamer op 30 maart 2006 van het wetsontwerp op het verblijfsco-ouderschap heeft de Senaat het ontwerp geëvoceerd. Het werd onmiddellijk in behandeling genomen in de Justitiecommissie van de Senaat. Zowat 20 amendementen werden ingediend en de debatten waren vinnig. Grote tegenstand kreeg het origineel ontwerp vanwege de Franstalige senatoren van de MR. Na twee weken behandeling heeft de Justitiecommissie van de Senaat meerderheid tegen minderheid het wetsontwerp ongewijzigd goedgekeurd. Dat gebeurde op woensdag 10 mei 2006. Midden juni heeft de Senaat in de plenaire zitting het ontwerp ook ne varietur aangenomen. Het ontwerp werd nu binnen de drie maanden op 4 september 2006 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en tien dagen nadien werd de wet definitief van toepassing. Dat betekent dat op 14 september 2006 deze wet in ons rechtssysteem werd ingevoerd. Voor een juridische vertaling van de wet klik op de volgende koppeling:Het alternerend verblijf voor kinderen wordt de norm. Dat is uiteraard heel goed nieuws voor ouders met kinderen die scheiden en die zich voorbereiden op een verblijfsregeling waarbij bij niet-akkoord van de ouders de rechter de voorkeur geeft aan een 50/50 verblijf in tijd van de kinderen bij elk van beide ouders. Een tweede luik van de wet voorziet in krachtigere sanctioneringsmaatregelen bij niet-naleving van de wettelijke verblijfsregeling van kinderen na scheiding.
De wet zal echter niet kunnen worden toegepast met terugwerkende kracht en de nu bestaande regelingen over het verblijf van de kinderen kunnen op grond van de wet niet worden gewijzigd. We geven hier de Nederlandse goedgekeurde versie van artikel 2 van de wet, waarin dat verblijfsco-ouderschap wordt beschreven als model voor de rechters en voor de betrokkenen.
Art. 2
In artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 13 april 1995, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2 ingevoegd, luidende:"Ingeval de ouders niet samenleven en hun geschil bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt het akkoord over de huisvesting van de kinderen door de rechtbank gehomologeerd, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind.Bij gebrek aan akkoord, in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, onderzoekt de rechtbank op vraag van minstens één van de ouders bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen.Ingeval de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting, niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verblijf vast te leggen.
De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders."
Wie kennis wil nemen van de exacte tekst zoals hij in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd kan de volgende koppeling aanklikken:
Co-ouderschap – Huisvesting van het kind 18/07/2006 - Wet tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind, BS 04/09/2006
Het wetsvoorstel ging uit van de regering, maar het werd in zijn kern heel sterk gepromoot door de voorzitter van de Subcommissie Familierecht, volksvertegenwoordiger Guy Swennen die ook de hoorzittingen daarover en alle debatten heeft geleid. Voor de VRT-radio lichtte hij op 21 maart 2006 heel accuraat de betekenis en de draagwijdte toe van de komende wet.
U kunt hier tijdelijk dit radio-interview beluisteren : klik op radio-interview
Ghislain Duchâteau
Geactualiseerd persbericht vanwege SOBS
(Samenwerkingsverband van Ouder- en Belangenverenigingen bij Scheiding)
30 maart 2006 : de Kamer vult de co-ouderschapswet van 1995 aan
Vandaag keurde de Kamer het wetsontwerp goed dat het principe van verblijfsco-ouderschap invoert. SOBS, de koepelorganisatie van Gescheiden Ouders, is uitermate verheugd dat het Parlement zo erkent dat de meeste rechters geen rekening hielden met de wil van de wetgever die in 1995 bepaalde dat beide ouders gelijkwaardig zijn, ook na een scheiding. Volgens Ghislain Duchâteau, woordvoerder van SOBS, zeggen rechters momenteel dat beide ouders gezamenlijk ouderlijk gezag krijgen, maar ze hollen het meteen uit door een discriminerende verblijfsregeling: 12 dagen bij de moeder en 2 dagen bij de vader.Volgens de nieuwe regeling moet de rechter beurtelings verblijf opleggen als de ouders onderling niet tot een akkoord komen en als één van hen gelijkmatig verdeelde huisvesting vraagt. De rechter mag het weigeren, maar dan alleen na een onderzoek van alle omstandigheden en via een bijzonder gemotiveerd vonnis. SOBS is opgelucht dat de onwil van één ouder voortaan geen reden meer is om verblijfsco-ouderschap te weigeren. Deze nieuwe wet neemt inderdaad alle vooroordelen tegen verblijfsco-ouderschap weg, al beseft SOBS best dat het nog even zal duren voor de mentaliteitswijziging bij zowel de rechter als bij de gescheiden ouders gerealiseerd is.SOBS is ook heel tevreden met enkele andere wetsbepalingen die goedgekeurd werden:- het feit dat er maatregelen worden genomen die weigering van het omgangsrecht effectiever kunnen counteren. SOBS meent samen met de wetgever dat het principe van automatische dwangsommen bij weigering, alsook de dreiging om de regeling van de hoofdverblijfplaats om te keren, onwillige ouders ertoe zal aanzetten om het omgangsrecht te respecteren;- het feit dat een ouder die problemen heeft met het niet-naleven van voorlopige maatregelen onmiddellijk terecht kan bij de rechter die deze maatregelen heeft opgelegd (meestal de vrederechter of de kortgedingrechter);- de verplichting die aan rechters opgelegd wordt om scheidende partners erop te wijzen dat er een manier is om te scheiden die de kinderen spaart, namelijk bemiddeling. SOBS beseft dat er geen ideale scheiding mogelijk is, want geen enkel kind wil dat zijn ouders scheiden. De wet die goedgekeurd werd zal er in elk geval voor zorgen dat kinderen niet meer verplicht worden om partij te kiezen voor één ouder. SOBS is verheugd dat deze nieuwe wet bevestigt dat er na een scheiding twee nieuwe gezinnen ontstaan: één bij de moeder en één bij de vader.
Reacties in de pers en de andere media begin september 2006 n.a.v. de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad op 4-9-2006
|
|
  |
 |
|
|
  |
 |
|
|
 |
 |
|
|
Eerste parlementaire vraag bij de nieuwe wet over "de moeilijkheden om de maatregelen inzake gelijkmatig verdeelde huisvesting toe te passen" (nr. 12703) M.C. Marghem (MR) 7 november 2006
aan de vice-eersteminister en minister van Justitie
Vraag:
Naar aanleiding van de nieuwe wet die de gelijkmatig verdeelde huisversting aanmoedigt, is gebleken dat de toepassing in de praktijk tot een aantal problemen leidt in het geval van een vechtscheiding, o.m. met betrekking tot het (terug)bezorgen van de identiteitskaart en de SIS-kaart van het kind. Op dit ogenblik berust de enige beroepsmogelijkheid op een rechterlijke veroordeling, die soms met dwangsommen gepaard gaat. Zo'n procedure brengt niet alleen bijkomende kosten mee, maar komt ook de verstandhouding tussen de ouders niet ten goede. Bent u op de hoogte van die problemen en welke oplossing ziet u daarvoor? Kan niet voor een pragmatische oplossing worden gekozen, waarbij elke ouder de uitreiking van een geldig document voor zijn kinderen zou kunnen vragen? Zal die maatregel niet tot andere problemen leiden, o.m. met betrekking tot de nodige financiële middelen om te zorgen voor een passende thuis voor het kind op beide verblijfplaatsen, m.b.t. de geografische nabijheid en tot de continuïteit tussen de ex-partners?
Men constateert ook dat de kinderen willen weten waar hun echte verblijfplaats is. Men komt dus altijd weer uit bij de kernvraag. Bent u voorstander van een praktische evaluatie van de nieuwe wetgeving?
Antwoord Minister Laurette Onckelinx:
Het aangehaalde probleem is het gevolg van het beginsel van het gezamenlijk uitgeoefend ouderlijk gezag, dat door de wet van 13 april 1995 als referentiemodel wordt vooropgesteld en niet van het principe van de gelijkmatig verdeelde huisvesting. Aangaande de administratieve documenten zijn de ouders verplicht hun kinderen de vereiste stukken te bezorgen wanneer laatstgenoemden van woonplaats veranderen en zulks zelfs wanneer de regeling van de gelijkmatig verdeelde huisvesting niet op de desbetreffende kinderen van toepassing is. (Cursivering Goudi) De onwillige ouder kan daartoe via de adequate gerechtelijke middelen worden verplicht. De situatie die tegen de achtergrond van de hervorming van 1995 werd geschetst, werd door de wet van 18 juli 2006 niet gewijzigd. Het argument m.b.t. de negatieve gevolgen voor de kinderen die hun beklag maken over de afwezigheid van een echte verblijfplaats, lijkt mij voorbijgestreefd en verwijst naar een periode toen de hoofdverblijfplaats aan een van beide ouders werd toegewezen.
Ik ben niet gekant tegen een evaluatie van de nieuwe wetgeving, maar daarvoor is het nog te vroeg.
Repliek M.C. Marghem:
Wat dat laatste punt betreft, ben ik het met u eens.
Het ouderlijk gezag is verbonden met de grote beslissingen die voor de kinderen moeten worden genomen, niet noodzakelijk met de dagdagelijkse beslommeringen. In de aangehaalde gevallen heeft het beroep dus geen betrekking op het ouderlijk gezag, maar wel op de organisatie van het verblijf. Zo komen we tot beperkte gerechtelijke procedures, die echter buiten verhouding staan tot de zaak, terwijl dergelijke aangelegenheden met een beetje goede wil van beide partijen van een leiden dakje zouden kunnen lopen. Vandaar mijn idee om aan beide ouders geldige documenten uit te reiken die voor bepaalde zaken nodig zijn.
Ik ben het ermee eens dat de evaluatie nog even kan wachten, maar ze moet er zeker komen. Is het uitreiken van documenten aan beide ouders een mogelijke denkpiste?
Repliek Minister Laurette Onkelinx:
Uw vraag verdient een diepgaander bespreking.
Voor een buitenlandse reis, bijvoorbeeld, is de instemming van beide ouders vereist. Als ze akkoord gaan, stelt de identiteitskaart doorgaans geen probleem. Als we van de instemming van beide ouders zouden afzien, krijgen we met andere problemen te maken. Het gaat om een ingewikkeld probleem en voorzichtigheid is geboden.
Commentaar
Voor de ouders is het van het grootste belang te weten dat bij de overgang van de kinderen van de ene ouder naar de andere, de ouder bij wie ze net voordien verbleven, verplicht is de identiteitskaart en de SIS-kaart aan de kinderen mee te geven. De kinderen moeten die documenten altijd bij zich hebben.
Bij onwilligheid van de residentiële ouder kan de andere ouder als de omstandigheden voorkomen dat die documenten verplicht moeten worden getoond enkel een beroep doen via een procedure op de rechtbank, om die documenten bij de kinderen te brengen. Feitelijk is dat ondoenbaar.
Tijdens de hoorzitting voor de bespreking van de wet van 18 juli 2006 hebben we gepleit voor de dubbele domiciliëring van de kinderen. Dat zou dergelijke problemen voorkomen. De volksvertegenwoordigers hebben daar geen oren naar gehad. De dubbele domiciliëring zou nochtans de laatste stap kunnen zijn naar de volledige gelijkwaardigheid van de vader en de moeder. Nu heeft de residentiële ouder nog steeds meer macht dan de niet-inwonende ouder van de kinderen.
Het is echt te betreuren dat ouders over de hoofden heen van de kinderen omwille van hun emotionaliteit tegenover elkaar, nog onwil betuigen om de administratieve documenten mee te geven met de kinderen.
Ghislain Duchâteau
|
|
 |
 |
 |
|
|
 |
 |
|
De Wet op de Gezamenlijke
Uitoefening van het Ouderlijk Gezag 10 jaar : een eerste stap naar
gelijkwaardig ouderschap
13 april 2005. Tien jaar geleden op 13 april 1995 werd in het Staatsblad
de Wet op de Gezamenlijke Uitoefening van het Ouderlijk Gezag gepubliceerd
en ze kreeg sindsdien haar volle toepassing in de rechtspraktijk. Die wet is ongetwijfeld een mijlpaal in de geschiedenis van het
Familierecht. Ouders die scheiden en die via de rechtbanken (dringende)
voorlopige maatregelen moeten krijgen inzake het gezag over hun
kinderen zijn er allemaal van heel dicht bij betrokken. Tot dan
werd het gezag over de kinderen bij scheiding nog exclusief aan
één ouder toegekend. Dat betekende dat de andere niet-inwonende
ouder nagenoeg geen rechten meer kon uitoefenen over zijn kinderen
die bij de eerste ouder inwoonden. De eerste ouder kreeg immers
het “hoederecht”, de tweede ouder kreeg enkel “bezoekrecht”. Door de wet van 13 april 1995 werden die termen verlaten en kregen
de beide ouders bij scheiding in principe het “gezamenlijk
gezag” over de kinderen. Dat kunnen we het “juridische
co-ouderschap” noemen. De wet nam evenwel nog geen bepalingen
op over het zogenaamde “verblijfsco-ouderschap” maar maakte het mogelijk toch het co-ouderschap te bedingen voor de rechter. De grote betekenis van de wet van 13 april 0995 is evenwel dat
door het principe van “gezamenlijk gezag” bij scheiding
van de ouders de beide ouders juridisch gelijkwaardig werden beschouwd
en zij beiden dan ook zuiver juridisch althans gezamenlijke rechten
kunnen uitoefenen in verband met belangrijke beslissingen over hun
kinderen ondanks het feit dat ze niet meer samenwonen. Beslissingen
over levensbeschouwing, over schoolkeuze e.a. worden bij gezamenlijk
gezag dan ook door beide ouders genomen. Belangrijk in de wet is ook dat er een contactrecht werd tot stand
gebracht bij scheiding van de ouders van de kinderen met hun grootouders
en met elke persoon met wie die kinderen een affectieve band hebben
opgebouwd. Door die wet werd het omgangsrecht van grootouders met
hun kleinkinderen een legale basis gegeven. Op grond van die wet
kunnen grootouders zo nodig bij de rechtbanken een (beperkt) omgangsrecht
afdwingen met hun kleinkinderen tegenover de ouder bij wie de kinderen
inwonen en die weigerachtig staat tegenover dat contact. De verdiensten van die wet en de implicaties daarvan op het leven
van kinderen, ouders en grootouders zijn dus echt heel groot te
noemen. We noemden de wet op de gezamenlijke uitoefening van het
ouderlijk gezag dan ook een mijlpaal. Toch is het slechts een belangrijke
stap naar volledige en volwaardige gelijkheid tussen de beide ouders.
Om daartoe te komen is er nog een aanzienlijke weg af te leggen.De kinderen worden nu op grond van die wet nog steeds op één
adres gedomicilieerd. Doorgaans is dat bij de moeder. Dat houdt
in dat de andere ouder, doorgaans de vader nog steeds als een soort
tweederangsouder fungeert. Hij wordt door de officiële instanties
nog niet als een volwaardige ouder beschouwd en bijvoorbeeld inzake
documenten vanwege de administraties, informatieverwerving vanwege
de school over de studieprestaties van de kinderen nog steeds voor
aanzienlijke moeilijkheden geplaatst. Anderzijds en dat is ook bijzonder schrijnend heeft de wet van
13 april 1995 nog steeds de mogelijkheid voorzien van exclusieve
uitoefening van het gezag door één ouder, waarbij
dan enkel een omgangsrecht wordt voorzien voor de andere ouder.
Dat is dus een duidelijke afwijking van het principe van gelijkwaardig
ouderschap. Rechters in de beginperiode van de toepassing van de
wet en nu dikwijls ook nog bleven of blijven bij de vonnissen over
voorlopige maatregelen het uitsluitend of exclusief gezag toekennen
aan één ouder. Zij deden dat en doen het vaak nog
op grond van het feit dat de verstandhouding tussen beide ouders
(grondig) verstoord is en dat het dus “in het belang van het
kind” is dat de uitoefening van het ouderlijk gezag best aan
één ouder wordt toegekend. Zoals gesteld is dat doorgaans
nog steeds de moeder. Vele vaders blijven op die manier in de kou
staan, worden zwaar gediscrimineerd inzake behandeling als ouder
en staan daartegenover weerloos en machteloos. Exclusieve uitoefening
van het ouderlijk gezag door één ouder sluit uiteraard
ook een verblijfsco-ouderschap uit zoals door de wet Onkelinx wordt
voorzien. Daarom hopen wij spoedig op een nieuwe mijlpaal in de wetgeving
: de volledige gelijkwaardigheid van vader en moeder in een effectief
co-ouderschap met ook een gelijkwaardige verblijfsregeling. Het
uitgangsprincipe, het model voor de rechter om over het gezag van
ouders over kinderen te beslissen is een 50/50-verblijf. Dat betekent
nog niet dat dit model verplicht moet worden opgelegd aan de ouders.
Als de ouders samen tot een akkoord komen over de verblijfsregeling
voor de kinderen, hoeft de rechter enkel dat akkoord maar te homologeren
in zijn vonnis. Dat kan een akkoord zijn afwijkend van die 50/50
naargelang van het zorgaanbod van elk van de ouders en waarover
zij het dan ook eens zijn, wat een eerlijke en billijke toepassing
van beide kanten ook mogelijk moet maken. Het ontwerp van wet van
Mevrouw Onkelinx “tot het bevoorrechten van een gelijkmatig
verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden
zijn…” zou als het wet wordt de nieuwe mijlpaal worden
in het Familierecht. Nagenoeg alle belangenverenigingen staan volmondig
achter dat ontwerp en steunen het metterdaad.Waar de wet van 13 april 1995 dus een grote stap vooruit was in
de gelijkwaardige behandeling van beide ouders en met recht en reden
vandaag op haar tienjarig bestaan onder de aandacht mag worden gebracht,
moet de volgende grote stap naar machtsevenwicht tussen moeders
en vaders en naar volledig gelijkwaardig ouderschap in de realisering
van het verblijfsco-ouderschap d.m.v. het ontwerp Onkelinx door
de politici vlug worden gerealiseerd. Dat kan zelfs inhouden dat
voor minderjarige kinderen een tweede domiciliëring mogelijk
wordt gemaakt op het adres van de moeder maar ook op het adres van
de vader.Wij zijn dus blijvend blij met wat de politici indertijd voorafgaand
aan 13 april 1995 op het gebied van het Familierecht hebben gerealiseerd
met de Wet op de “Gezamenlijke Uitoefening van het Ouderlijk
Gezag”. Onze hoop op reëel politiek inzicht en politieke
dadenkracht verwachten wij nu van de politici in de Subcommissie
Familierecht, in de Kamer en in het volledige Parlement om de “Wet
tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting
van het kind” te legaliseren met het oog op volledig gelijkwaardig
ouderschap.
Ghislain Duchâteau,
Coördinator van het Samenwerkingsverband van Ouder- en Belangenverenigingen
bij Scheiding (SOBS)
13 april 2005
|
|
  |
 |
|
|
 |
 |
|
NA
TIEN JAAR IS GEZAMENLIJK GEZAG NA SCHEIDING ALGEMEEN AANVAARD
Macht
van moeders neutraliseren
BRUSSEL — Het was deze week
precies tien jaar geleden dat de wet op liet gezagsco-ouderschap
in voege kwam. Die houdt in dat ouders na een scheiding allebei
het gezag behouden over hun kinderen. Het is zo'n evidentie geworden
dat we er nauwelijks nog over reppen. Maar er woedt nu wel volop
een discussie over het verblijfsco-ouderschap.
DE woorden hebben lang voor verwarring gezorgd: de wet op het co-ouderschap
voerde namelijk niet het alternerend verblijf van de kinderen na
echtscheiding in, zoals vaak werd gedacht. Het ging in 1995 enkel
over het ouderlijke gezag, dat na een scheiding niet meer automatisch
exclusief aan één ouder, meestal de moeder, zou worden
toegewezen. Daarom dat nu almaar vaker de term „gezagsco-ouderschap"
wordt gebruikt. Het betekent dat beide ouders, na een echtscheiding, samen hun
zeg blijven hebben in bijvoorbeeld de schoolkeuze of de keuze van
een sportclub voor de kinderen. Dat ze allebei recht hebben op informatie
over de schoolprestaties, en allebei, apart, naar het oudercontact
worden uitgenodigd. In één klap werden woorden als ,,hoederecht"
en „bezoekrecht" van tafel geveegd. Ouders die allebei
het gezag over de kinderen blijven hebben, spreken een „omgangsregeling"
af en beschikken over „omgangsrecht". Ze hadden en hebben
daarin de vrije keuze.
„De wet van 1995 heeft een enorme mentaliteitswijziging veroorzaakt",
zegt het SP.A-kamerlid Guy Swennen. „Door
her gezagsco-ou-derschap als norm voorop te stellen, is de publieke
opinie enorm opgeschoven in de richting van een akkoordcultuur.
Als het toch de norm is, kun je er maar beter van tevoren rekening
mee houden en hoef je er niet om te 'vechten'."
Maar het aantal betwistingen over het omgangsrecht dat later opnieuw
voor de rechter komt, is de jongste tien jaar toch gestegen? Klopt,
zegt Swennen, ,,maar de vraag is of dat te maken heeft met de wet
op het gezagsco-ouderschap. Volgens mij niet. De lamp brandt ergens
anders, namelijk bij het gebrek aan een wettelijke regeling omtrent
het verblijf van de kinderen."
ZIJN DE VELE CONFLICTEN OVER OMGANGSRECHT
GEBAAT BIJ WETTELIJKE REGELING?
Swennen was een van de eersten om een wetsvoorstel in te dienen
over verblijfsco-ouderschap (Franstaligen spreken van,,bilocation"
of „verdeeld verblijf). Dat betekent dat kinderen na een scheiding
van hun ouders evenveel tijd bij de een als bij de ander doorbrengen.
Het wetsontwerp dat de federale minister van Justitie, Laurette
Onkelinx, nu voorlegt, loopt daar bijna parallel mee, zegt hij. Het schuift verblijfsco-ouderschap naar voren als nieuwe norm.
Net zomin als gezagsco-ouderschap wordt het een onontkoombare verplichting:
als er gegronde redenen zijn om het niet toe te passen, of wanneer
beide ouders het in onderlinge toestemming eens raken over een andere
regeling, hoeft het niet te worden toegepast. Het voorstel ligt nu in de subcommissie familierecht van de federale
Kamer, waarvan Swennen voorzitter is. Hij blijft pro: „Ik
ben er heilig van overtuigd dat ook deze wet voor een verdere positieve
mentaliteitswijziging zal zorgen." Er is, vooral vanuit Vlaamse hoek, nochtans veel kritiek op het
ontwerp. Onder anderen de Vlaamse kinderrechtencommissaris, Ankie
Vandekerckhove, heeft zich als tegenstander geuit. Dat doet ook Mia Renders, die in het Gentse Contrapunt aan scheidingsbemiddeling
doet. Ze noemt het wetsontwerp-Onkelinx een verregaande vorm van
„regulitis", die zich onnodig inmengt in het privé-leven
van mensen. Renders: „Pas op, ik ben voorstander van verblijfsco-ouderschap,
wanneer beide ouders daar akkoord mee gaan. Maar ik ben ertegen
dat het door een rechter zou worden opgelegd in het geval ouders
het onderling niet eens geraken. Dat is een salomonsoordeel dat
te weinig rekening houdt met de kinderen." Over de wet van 1995 heeft ook Renders niets dan goeds te vertellen.
,,Voor de praktijk van scheidingsbemiddeling was dat een grote stap
vooruit. Voordien kreeg één ouder, veelal de moeder,
het exclusieve 'hoederecht'. Zij had de macht in handen, vaders
gaven toe. De wet van 1995 heeft de balans opnieuw in evenwicht
gebracht. Ik vrees dat de wet op het verblijfsco-ouderschap, als
die er komt, het evenwicht opnieuw zal verstoren." Swennen denkt juist het omgekeerde. „Als één
ouder nu zegt dat hij of zij geen verblijfsco-ouderschap wil, dan
beslist de rechter meestal tot een klassieke regeling waarbij de
kinderen het hoofdverblijf bij een ouder hebben. De macht ligt dus
bij de ouder die njet zegt. We hoeven er geen doekjes om
te winden: dat is meestal de moeder. We moeten die macht neutraliseren." „Tien jaar geleden was ook absoluut niet te voorspellen
hoe snel de publieke opinie zich aan de wet op het gezagsco-ouderschap
zou aanpassen. Die staat nu absoluut niet meer ter discussie."
|
|
  |
 |
|
|
Beginselen van Europees Familierecht |
|
|
 |
 |
|
Beginselen van Europees Familierecht
betreffende echtscheiding en alimentatie tussen gewezen echtgenoten
- Principes de Droit Européen de la Famille concernant
le divorce et les pensions alimentaires entre époux divorcésNederlandstalige versie
BEGINSELEN
VAN EUROPEES FAMILIERECHT BETREFFENDE ECHTSCHEIDINGEN EN ALIMENTATIE
TUSSEN GEWEZEN ECHTGENOTEN
Naar het gelijknamige boek met als auteurs Katharina Boele-Woelki,
Frédérique Ferrand, Cristina Gonzalez Beilfuss,
Maarit Jänterä-Jareborg, Nigel Lowe, Dieter Martiny,
Walter Pintens
Uitgave Intersentia – Antwerpen / Oxford 2004 170 p. ISBN
90-5095-426-X
In september 2001 heeft een internationale groep van geleerden
de Commission on European Family Law (CDFL) gesticht.
Het hoofddoel van de CEFL is een theoretische en praktische oefening
op het getouw te zetten met betrekking tot de harmonisering van
substantiële familie- en erfopvolgingswetgeving. Het belangrijkste
resultaat dat mag worden verwacht door de instelling van het CEFL
is het ontstaan van een serie beginselen van Europees Familierecht.
De stichting van de CEFL is gebaseerd op een wetenschappelijk
initiatief en daarom zijn de leden volkomen onafhankelijk van
om het even welke organisatie of institutie. Daardoor is de vergelijkende
op onderzoek gevestigde tekst van de gemeenschappelijke beginselen
een louter academische aangelegenheid.De groep van experts die nu 26 leden telt zijn specialisten in
het domein van vergelijkend en familierecht uit de meeste Europese
Lidstaten van de Europese Unie met nog leden uit andere landen. De CEFL is een stichting overeenkomstig met de Nederlandse wet.
Zij is gevestigd in de Universiteit van Utrecht. De commissie
vergaderde tussen 31 augustus 2001 en 11 april 2004 10 keren in
verschillende steden. De groep van experts vergaderde tweemaal
tussen 6 maart 2003 en 21 maart 2004. De commissie organiseerde
in Utrecht 2 conferenties. De set van de beginselen werd gepubliceerd in het Engels, het
Frans, het Duits, het Nederlands, het Spaans en het Zweeds.D e b e g i n s e l e nPreambule- Erkennende dat ondanks de bestaande verschillen in de nationale
familierechten er evenwel een toenemende convergentie bestaat;
- Erkennende dat de bestaande verschillen het vrij verkeer van
personen in Europa beletten;
- Geleid door de wens een bijdrage te leveren aan de harmonisering
van het familierecht in Europa en het vrij verkeer van personen
in Europa verder te vergemakkelijken;
- Geleid door de wens een evenwicht te vinden tussen de belangen
van echtgenoten en de maatschappij en daadwerkelijke gelijkheid
van de seksen te ondersteunen, rekening houdend met de belangen
van kinderen;
- Beveelt de Commissie voor Europees Familierecht de volgende
beginselen aan:DEEL I : ECHTSCHEIDINGHOOFDSTUK I : ALGEMENE BEGINSELENBeginsel 1:1 Toelating van de echtscheiding
(1) Echtscheiding is toegestaan bij wet.
(2) Een huwelijksduur is niet vereist.Beginsel 1:2 Wettelijke procedure
en bevoegde autoriteit
(1) De echtscheidingsprocedure wordt bij wet vastgesteld.
(2) De echtscheiding wordt uitgesproken door de bevoegde autoriteit
die zowel een gerechtelijk als een administratief orgaan kan zijn.Beginsel 1:3 Echtscheidingsvormen
De wet staat zowel de echtscheiding door onderlinge toestemming
als de echtscheiding zonder toestemming van een van de echtgenoten
toe.HOOFSTUK II : ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMINGBeginsel 1:4 Onderlinge toestemming
(1) De echtscheiding is toegestaan op grond van onderlinge toestemming
van de echtgenoten. Een periode van feitelijke scheiding is niet
vereist.
(2) Onderlinge toestemming veronderstelt overeenstemming tussen
de echtgenoten over de ontbinding van hun huwelijk.
(3) Deze overeenstemming wordt hetzij door een gemeenschappelijk
verzoek van beide echtgenoten hetzij door een verzoek van een
echtgenoot, waarin de andere echtgenoot heeft toegestemd, uitgedrukt.Beginsel 1:5 Reflectieperiode
(1) Hebben de echtgenoten bij de inleiding van de echtscheidingsprocedure
kinderen onder zestien jaar en hebben ze over alle echtscheidingsgevolgen
zoals bepaald door Beginsel 1:6 overeenstemming bereikt, dan is
een reflectieperiode van drie maanden vereist. Hebben ze geen
overeenstemming over alle gevolgen bereikt, dan is een reflectieperiode
van zes maanden vereist.
(2) Hebben de echtgenoten bij de inleiding van de echtscheidingsprocedure
geen kinderen onder zestien jaar en hebben ze over alle echtscheidingsgevolgen
zoals bepaald door Beginsel 1:6 (d) en (e) overeenstemming bereikt,
dan is geen reflectieperiode vereist. Hebben zij geen overeenstemming
over alle gevolgen bereikt, dan is een reflectieperiode van drie
maanden vereist.
(3) Leven de echtgenoten bij de inleiding van de echtscheidingsprocedure
sinds zes maanden feitelijk gescheiden, dan is geen reflectieperiode
vereist.Beginsel 1:6 Inhoud van de overeenkomst
(1) De gevolgen waarover de echtgenoten overeenstemming moeten
bereiken, zijn :
(a) hun ouderlijke verantwoordelijkheid, indien noodzakelijk,
met inbegrip van de verblijfplaats van de kinderen en het persoonlijk
contact met hen,
(b) de alimentatie voor de kinderen, indien noodzakelijk,
(c) de verdeling of de reallocatie van het vermogen, alsook
(d) de alimentatie tussen echtgenoten.
(2) Deze overeenkomst vereist de schriftelijke vorm.Beginsel 1:7 Beslissing over de
gevolgen
(1) In alle gevallen beslist de bevoegde autoriteit over de in
Beginsel 1:6 (a) en (b) bepaalde gevolgen voor de kinderen. Hierbij
wordt rekening gehouden met een toelaatbare overeenkomst tussen
de echtgenoten voor zover deze aan het belang van het kind beantwoordt.
(2) De bevoegde autoriteit controleert ten minste de geldigheid
van de overeenkomst betreffende de in Beginsel 1:6 (a) en (b)
bepaalde aangelegenheden.
(3) Hebben de echtgenoten geen of slechts een gedeeltelijke overeenkomst
over de in Beginsel 1:6 (c) en (d) bepaalde aangelegenheden gesloten,
dan kan de bevoegde autoriteit over deze gevolgen beslissen.HOOFDSTUK III: ECHTSCHEIDING ZONDER TOESTEMMING VAN EEN
VAN DE ECHTGENOTENBeginsel 1:8 Feitelijke scheiding
De echtscheiding zonder toestemming van een van de echtgenoten
is toegestaan, wanneer de echtgenoten sinds een jaar feitelijk
gescheiden leven.Beginsel 1:9 Buitengewoon ingrijpende
omstandigheden voor de verzoeker
In geval van buitengewoon ingrijpende omstandigheden voor de verzoeker
kan de bevoegde autoriteit de echtscheiding uitspreken, alhoewel
de echtgenoten niet sedert een jaar feitelijk gescheiden leven.Beginsel 1:10 Beslissing over de
gevolgen
(1) Indien noodzakelijk beslist de bevoegde autoriteit over :(a) de ouderlijke verantwoordelijkheid met inbegrip van de verblijfplaats
van de kinderen en het persoonlijk contact met hen, alsook over
(b) de alimentatie voor de kinderen.Hierbij wordt rekening gehouden met een toelaatbare overeenkomst
tussen de echtgenoten voor zover deze in overeenstemming is met
het belang van het kind.(2) Bij de uitspraak van de echtscheiding of op een later tijdstip
kan de bevoegde autoriteit beslissen over de economische gevolgen
voor de echtgenoten. Hierbij wordt rekening gehouden met een toelaatbare
overeenkomst tussen de echtgenoten. DEEL II: ALIMENTATIE TUSSEN GEWEZEN ECHTGENOTENHOOFDSTUK I: ALGEMENE BEGINSELENBeginsel 2:1 Verhouding tussen
alimentatie en echtscheiding
Ongeacht de echtscheidingsvorm is de alimentatie tussen gescheiden
echtgenoten onderworpen aan dezelfde regels.Beginsel 2:2 Eigen verantwoordelijkheid
Onder voorbehoud van de volgende beginselen staat elke echtgenoot
in voor zijn eigen onderhoud na echtscheiding.HOOFDSTUK II: VOORWAARDEN VOOR DE TOEKENNING VAN ALIMENTATIEBeginsel 2:3 Voorwaarden voor alimentatie
De toekenning van alimentatie na echtscheiding is aan de zijde
van de alimentatiegerechtigde echtgenoot afhankelijk van onvoldoende
middelen om in zijn levensbehoefte te voorzien en aan de zijde
van de alimentatieplichtige echtgenoot van de mogelijkheden om
in deze behoefte te voorzien. Beginsel 2:4 Beoordeling van de
alimentatieaanspraak
Bij de beoordeling van een alimentatieaanspraak wordt in het bijzonder
met de volgende factoren rekening gehouden:
- de beroepsperspectieven, de leeftijd en de gezondheidstoestand
van de echtgenoten;
- de zorg voor de kinderen;
- de verdeling van de taken tijdens het huwelijk;
- de huwelijksduur;
- de levensstandaard tijdens het huwelijk, en
- een nieuw huwelijk of een langdurige relatie.Beginsel 2:5 Uitvoeringsmodaliteiten
(1) Alimentatie is op regelmatige tijdstippen en vooraf te betalen.
(2) Op verzoek van een of beide echtgenoten kan de bevoegde autoriteit,
alle omstandigheden van de zaak in acht genomen, een betaling
in een som in eens bevelen. Beginsel 2:6 Buitengewoon ingrijpende
omstandigheden voor de alimentatieplichtige echtgenoot
In geval van buitengewoon ingrijpende omstandigheden voor de alimentatieplichtige
echtgenoot kan de bevoegde autoriteit wegens het gedrag van de
alimentatiegerechtigde echtgenoot de alimentatie beperken of beëindigen.HOOFDSTUK III: BIJZONDERE ONDERWERPENBeginsel 2:7 Pluraliteit van alimentatieaanspraken
Bij de vaststelling van de mogelijkheden van de alimentatieplichtige
echtgenoot om in de behoefte van de alimentatiegerechtigde echtgenoot
te voorzien, zal de bevoegde autoriteit
(a) voorrang verlenen aan de alimentatieaanspraak van een minderjarig
kind van de alimentatieplichtige echtgenoot;
(b) rekening houden met de alimentatieplicht van de alimentatieplichtige
echtgenoot tegenover zijn nieuwe echtgenoot.Beginsel 2:8 Beperking in de tijd
De bevoegde autoriteit verleent de alimentatie voor een beperkte
periode.
Bij uitzondering kan alimentatie zonder beperking in de tijd worden
verleend.Beginsel 2:9 Beëindiging van
de alimentatieplicht
(1) De alimentatieplicht eindigt wanneer de alimentatiegerechtigde
echtgenoot een nieuw huwelijk of een langdurige relatie aangaat.
(2) Na de beëindiging volgens lid 1 herleeft de alimentatieplicht
niet indien het nieuwe huwelijk of de langdurige relatie wordt
beëindigd.
(3) De alimentatieplicht eindigt met de dood van zowel de alimentatieplichtige
als de alimentatiegerechtigde echtgenoot.
Beginsel 2:10 Alimentatieovereenkomst
(1) Echtgenoten kunnen een alimentatieovereenkomst sluiten. De
overeenkomst kan de omvang, de nakoming, de duur en de beëindiging
van de alimentatieplicht bepalen alsook het eventueel afzien van
de alimentatieaanspraak.
(2) Deze overeenkomst vereist de schriftelijke vorm.
(3) Onverminderd lid 1 controleert de bevoegde autoriteit ten
minste de geldigheid van de alimentatieovereenkomst.
Franstalige versie - Version
Française
PRINCIPES
DE DROIT EUROPEEN DE LA FAMILLE CONCERNANT LE DIVORCE ET LES PENSIONS
ALIMENTAIRES ENTRE EPOUX DIVORCES
D’après le livre du même nom
avec comme auteurs Katharina Boele-Woelki, Frédérique
Ferrand, Cristina Gonzalez Beilfuss, Maarit Jänterä-Jareborg,
Nigel Lowe, Dieter Martiny, Walter Pintens
Edition Intersentia – Anvers / Oxford 2004 170 p. ISBN
90-5095-426-X
Septembre 2001 un groupe international de savants a fondé
la Commission on European Family Law (CDFL). Le but principal
du CEFL est d’établir une exercice théorique
et pratique à propos de l’harmonisation de législation
familiale et succession légale. Le résultat le plus
important qu’on peut s’attendre de l’installation
de la CEFL est la création d’une série de
principes du Droit de la Famille Européen. La fondation
de la CEFL est fondée sur une initiative scientifique et
c’est pourquoi ses membres sont complètement indépendants
de toute organisation ou institution. Par ce fait le texte basé
sur une étude comparative des principes communs est une
affaire purement académique.Le groupe d’experts qui maintenant compte 26 membres sont
des spécialistes dans le domaine du droit comparatif et
du droit de la famille des états-membres Européens
de l’Union Européenne avec des membres provenant
d’autres pays. La CEFL est une fondation conformément à la loi
Néerlandaise. Elle a son siège à l’Université
d’Utrecht. Entre le 31 août 2001 et le 11 avril 2004
la commission se réunissait 10 fois dans des villes différentes.
Le groupe d’experts se réunissait deux fois entre
le 6 mars 2003 et le 21 mars 2004. La commission organisait 2
conférences à Utrecht. L’ensemble des principes était publié en
Anglais, Français, Allemand, Néerlandais, Espagnol
et Suédois.P r i n c i p e sPREAMBULE- Reconnaissant que, malgré les diversités existantes
entre les systèmes nationaux de droit de la famille, la
convergence entre les lois tend à s’accroître
;- Reconnaissant que la libre circulation des personnes en Europe
est entravée par les différences restantes ;- Souhaitant contribuer à l’harmonisation du droit
de la famille en Europe ; et faciliter encore davantage la libre
circulation des personnes en Europe ;- Souhaitant équilibrer les intérêts des
époux et de la société et soutenir l’égalité
des sexes dans les faits en tenant compte du meilleur intérêt
des enfants ; La Commission pour le Droit Européen de la Famille recommande
les Principes suivants :PARTIE I : DIVORCECHAPITRE I : PRINCIPES GENERAUXPrincipe 1 :1 Possibilité
de divorcer
(1) La loi permet le divorce.
(2) Aucune durée du mariage n’est requise.Principe 1 :2 Procédure
légale et autorité compétente
(1) La procédure du divorce est déterminée
par la loi.
(2) Le divorce est prononcé par l’autorité
compétente qui peut être un organe soit judiciaire
soit administratif.Principe 1 :3 Formes de divorce
La loi permet tant le divorce par le consentement mutuel que le
divorce sans consentement de l’un des époux. [p.141][p.142]CHAPITRE II : DIVORCE PAR CONSENTEMENT MUTUELPrincipe 1 :4 Consentement mutuel
(1) Le divorce est permis en cas de consentement mutuel des époux.
Aucune période de séparation de fait n’est
requise.
(2) Le consentement mutuel suppose un accord des époux
sur le fait que le mariage doit être dissous.
(3) Cet accord est exprimé soit par la requête conjointe
des époux, soit par la requête d’un seul époux
acceptée par l’autre époux.
Principe 1 :5 Période de
réflexion
(1) Si, lors du dépôt de la requête en divorce,
les époux ont des enfants de moins de seize ans et se sont
mis d’accord sur toutes les conséquences du divorce
telles que déterminées par le Principe 1 :6, une
période de réflexion de trois mois est requise.
S’ils ne sont pas mis d’accord sur toutes les conséquences,
une période de réflexion de six mois est requise.
(2) Si, lors du dépôt de la requête en divorce,
les époux n’ont pas d’enfants de moins de seize
ans et se sont mis d’accord sur toutes les conséquences
du divorce telles que déterminées par le Principe
1 :6(d) et (e), aucune période de réflexion n’est
requise ; S’ils ne se sont pas mis d’accord sur toutes
les conséquences, une période de réflexion
de trois mois est requise.
(3) Aucune période de réflexion n’est requise
si, lors du dépôt de la requête en divorce,
les époux sont séparés de fait depuis six
mois.Principe 1 :6 Contenu et forme
de l’accord
(1) Les conséquences sur lesquelles les époux se
mettent d’accord sont :
(a) leur responsabilité parentale, si nécessaire,
y compris la résidence des enfants et les relations personnelles
avec eux,
(b) la pension alimentaire des enfants, si nécessaire,
(c) la division ou la répartition des biens, ainsi que
(d) la pension entre époux.
(2) Un tel accord requiert la forme écrite.Principe 1 :7 Décision sur
les conséquences
(1) Dans tous les cas, l’autorité compétente
statue sur les conséquences du divorce pour les enfants,
telles que mentionnées au Principe 1 :6(a) et (c). Tout
accord recevable conclu entre les époux doit être
pris en compte dans la mesure où il est conforme au meilleur
intérêt de l’enfant.
(2) L’autorité compétente doit contrôler
au moins la validité de l’accord portant sur les
questions mentionnées au Principe 1 :6(c) et (d).
(3) Si les époux n’ont pas conclu d’accord
ou s’ils n’ont conclu qu’un accord partiel sur
les questions mentionnées au Principe 1 :6(c) et (d), l’autorité
compétente peut statuer sur ces conséquences. [p. 143]CHAPITRE III : DIVORCE SANS LE CONSENTEMENT DE L’UN
DES EPOUXPrincipe 1 :8 Séparation
de fait
Le divorce est permis, sans le consentement de l’un des
époux, s’ils vivent séparés de fait
depuis un an.Principe 1.9 Dureté exceptionnelle
pour le demandeur
En cas de dureté exceptionnelle pour le demandeur, l’autorité
compétente peut prononcer le divorce alors que les époux
ne vivent pas séparés de fait depuis un an.Principe 1 :10 Décision
sur les conséquences
(1) Si nécessaire, l’autorité compétente
statue sur :
(a) la responsabilité parentale, y compris la résidence
des enfants et les relations personnelles avec eux, ainsi que
(b) la pension alimentaire des enfants
Tout accord recevable des époux sera pris en compte dans
la mesure où il est conforme au meilleur intérêt
de l’enfant.
(2) Lorsqu’elle prononce le divorce ou postérieurement,
l’autorité compétente peut statuer sur les
conséquences économiques pour les époux.
Elle tient compte de tout accord recevable conclu entre eux.Partie II : PENSIONS ALIMENTAIRES ENTRE EPOUX DIVORCESCHAPITRE I : PRINCIPES GENERAUXPrincipe 2 :1 Rapport entre pension
alimentaire et divorce
La pension alimentaire entre époux divorcés est
soumise aux mêmes règles quelle que soit la forme
du divorce. Principe 2 :2 Auto-suffisance
Sous réserve des Principes suivants, chaque époux
subvient à ses propres besoins après le divorce.CHAPITRE II : CONDITIONS D’ATTRIBUTION DE LA PENSION
ALIMENTAIREPrincipe 2 :3 Conditions d’attribution
de la pension alimentaire
L’attribution d’une pension alimentaire après
divorce requiert de la part de l’époux créancier
des ressources insuffisantes pour subvenir à ses besoins,
et de la part de l’époux débiteur la faculté
de satisfaire à ces besoins. [p.144]Principe 2 :4 Détermination
de la pension alimentaire
En déterminant la pension alimentaire, sont notamment pris
en considération les facteurs suivants :
- les perspectives professionnelles des époux, leur l’
âge ainsi que leur état de santé ;
- l’éducation des enfants ;
- la répartition des devoirs pendant le mariage ;
- la durée du mariage ;
- le train de vie durant le mariage, ainsi que
- tout nouveau mariage ou union de fait durable.Principe 2 :5 Modalités
d’exécution
(1) La pension alimentaire est versée à intervalles
réguliers et par avance
(2) L’autorité compétente peut, au vu des
circonstances de l’espèce, ordonner un paiement en
capital à la requête d’un des époux
ou des deux.Principe 2.6 Dureté exceptionnelle
pour l’époux débiteur
En cas de dureté exceptionnelle pour l’époux
débiteur, l’autorité compétente peut
dénier tout droit à pension alimentaire, mettre
fin à ce droit ou limiter la pension en raison du comportement
de l’époux créancier.CHAPITRE III : QUESTIONS SPECIFIQUES Principe 2 :7 Pluralité
d’obligations alimentaires
Dans la détermination de la capacité financière
de l’époux débiteur à satisfaire aux
besoins de l’époux créancier, l’autorité
compétente
(a) accorde priorité à la créance alimentaire
d’un enfant mineur de l’époux débiteur
;
(b) prend en considération l’éventuelle obligation
alimentaire de l’époux débiteur envers son
nouveau conjoint. Principe 2 :8 Limitation dans le
temps
L’autorité compétente alloue la pension alimentaire
pour une durée limitée. A titre exceptionnel, elle
peut toutefois fixer la pension alimentaire sans limitation de
durée. Principe 2 :9 Extinction de l’obligation
alimentaire
(1) L’obligation alimentaire s’éteint si l’époux
créancier contracte un nouveau mariage ou s’engage
dans une union de fait durable.
(2) Une fois éteinte selon les dispositions du paragraphe
1, l’obligation alimentaire ne revit pas en cas de rupture
du nouveau mariage ou de l’union de fait. [p. 145](3) L’obligation alimentaire s’éteint par
le décès de l’époux créancier
ou de l’époux débiteur.
Principe 2 :10 Accord concernant
la pension alimentaire
(1) Les époux peuvent conclure un accord concernant leurs
droits à pension alimentaire après divorce. L’accord
peut porter sur l’étendue de ces droits, leur exécution,
leur durée, leur extinction ainsi que sur une éventuelle
renonciation à tout droit à pension alimentaire.
(2) Un tel accord requiert la forme écrite.
(3) Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, l’autorité
compétente doit contrôler au moins la validité
de l’accord concernant la pension alimentaire.
|
|
  |
 |
|
|
 |
 |
|
Principles of European Family
Law Regarding Divorce and Maintenance between Former Spouses -
English versionAccording the book with the same title and with as authors Katharina
Boele-Woelki, Frédérique Ferrand, Cristina Gonzalez
Beilfuss, Maarit Jänterä-Jareborg, Nigel Lowe, Dieter
Martiny, Walter Pintens
Edition Intersentia – Antwerp / Oxford 2004 170 p. ISBN
90-5095-426-X
PRINCIPLES
OF EUROPEAN FAMILY LAW
REGARDING DIVORCE AND MAINTENANCE
BETWEEN FORMER SPOUSES
In September 2001 an international group of scholars
established the Commission on Euorpean Family Law (CEFL).
The main objective of the CEFL is to launch a pioneering theoretical
and practical exercise in relation to the harmonisation of substantive
family and succession law in Europe. The major benefit to be expected
by the establishment of the CEFL is the creation of a set of Principles
of European Family Law. The establisment of the CEFL is based
on a scientific initiative and therefore its members are totally
independent of any organisation or institution. Consequently,
the comparative research-based drafting of common Principles is
a puyrely academic matter. The set of principles is published in English, French,
German, Dutch, Spanish and Swedish.
PrinciplesPREAMBULE- Recognising that, notwithstanding the existing diversities
of national family law systems, there is nevertheless a growing
convergence of laws;
- Recognising that the free movement of persons within Europe
is hindered by the remaining differences;
- Desiring to contribute to the harmonisation of family law in
Europe and to facilitate further the free movement of persons
within Europe;
- Desiring to balance the interests of spouses and society and
to support actual gender equality, taking into account the best
interests of children,The Commission on European Family Law recommends the following
Principles: PART I: DIVORCECHAPTER I: GENERAL PRINCIPLESPrinciple 1:1 Permission of divorce
(1) The law should permit divorce;
(2) No duration of the marriage should be required.Principle 1:2 Procedure by law
and competent authority
(1) The divorce procedure should be determined by law.
(2) Divorce should be granted by the competent authority which
can either be a judicial or an administrative body.Principle 1:3 Types of divorce
The law should permit both divorce by mutual consent and divorce
without consent of one of the spouses.CHAPTER II: DIVORCE BY MUTUAL CONSENTPrinciple 1:4 Mutual consent
(1) Divorce should be permitted upon the basis of the spouses’
mutual consent. No period of factual separation should be required.
(2) Mutual consent is to be understood as an agreement between
the spouses that their marriage should be dissolved. [p. 136](3) This agreement may be expressed either by a joint application
of the spouses or by an application by one spouse with the acceptance
of the other spouse.Principle 1:5 Reflection period
(1) If, at the commencement of the divorce proceedings, the spouses
have children under the age of sixteen years and they have agreed
upon all the consequences of the divorce as defined by Principle
1:6, a three-month period of reflection shall be required. If
they have not agreed upon all the consequences, then a six-month
period shall be required.
(2) If, at the commencement of the divorce proceedings, the spouses
have no children under the age of sixteen years and they have
agreed upon all the consequences of the divorce as defined by
Principle 1:6(d) and (e), no period of reflection shall be required.
If they have not agreed upon all the consequences, a three-month
period of reflection shall be required.
(3) No period of reflection shall be required, if, at the commencement
of the divorce proceedings, the spouses have been factually separated
for six months. Principle 1:6 Content and form
of the agreement
(1) The consequences upon which the spouses should have reached
an agreement are :
(a) their parental responsibility, where necessary, including
the residence of and the contact arrangements for the children,
(b) child maintenance, where necessary,
(c) the division or reallocation of property, and
(d) spousal maintenance,
(2) Such an agreement should be in writing.Principle 1:7 Determination of
the consequences
(1) In all cases the competent authority should determine the
consequences for the children as mentioned in Principle 1:6(a)
and (b), but any admissible agreement of the spouses should be
taken into account insofar as it is consistent with the best interests
of the child.
(2) The competent authority should at least scrutinise the validity
of the agreement on the matters mentioned in Principle 1:6(c)
and (d).
(3) If the spouses have not made an agreement or reached only
a partial agreement on the matters mentioned in Principle 1:6(c)and
(d), the competent authority may determine these consequences.[p. 137]CHAPTER III: DIVORCE WITHOUT THE CONSENT OF ONE OF THE
SPOUSESPrinciple 1:8 Factual separation
The divorce should be permitted without consent of one of the
spouses if they have been factually separated for one year.Principle 1:9 Exceptional hardship
to the petitioner
In cases of exceptional hardship to the petitioner the competent
authority may grant a divorce where the spouses have not been
factually separated for one year.Principle 1:10 Determination of
the consequences
(1) Where necessary, the competent authority should determine:
(a) parental responsibility, including residence and contact arrangements
for the children, and
(b) child maintenance.
Any admissible agreement of the spouses should be taken into account
insofar as it is consistent with the best interests of the child.
(2) On or after granting the divorce the competent authority may
determine the economic consequences for the spouses taking into
account any admissible agreement made between them.PART II: MAINTENANCE BETWEEN FORMER SPOUSESCHAPTER I: GENERAL PRINCIPLESPrinciple 2:1 Relationship between
maintenance and divorce
Maintenance between former spouses should be subject to the same
rules regardless of the type of divorce.Principle 2:2 Self sufficiency
Subject to the following Principles, each spouse should provide
for his or her own support after divorce.CHAPTER II: CONDITIONS FOR THE ATTRIBUTION OF
MAINTENANCEPrinciple 2:3 Conditions for maintenance
Maintenance after divorce should be dependent upon the creditor
spouse having insufficient resources to meet his of her needs
and the debtor spouse’s ability to satisfy those needs.[p.138]Principle 2:4 Determining claims
for maintenance
In determining a claim for maintenance, account should be taken
in particular of factors such as:
- the spouses’ employment ability, age and health;
- the care of children;
- the division of duties during the marriage;
- the duration of the marriage;
- the standard of living during the marriage and
- any new marriage or long-term relationship.Principle 2:5 Method of maintenance
provision
(1) Maintenance should be provided at regular intervals and in
advance.
(2) The competent authority may order a lump sum payment upon
request of either or both spouses taking into account the circumstances
of the case.Principle 2:6 Exceptional hardship
to the debtor spouse
In cases of exceptional hardship tot the debtor spouse the competent
authority may deny, limit or terminate maintenance because of
the creditor spouse’s conduct.CHAPTER III: SPECIFIC ISSUESPrinciple 2:7 Multiplicity of maintenance
claims
In determining the debtor spouse’s ability to satisfy the
needs of the creditor spouse, the competent authority should
(a) give priority to any maintenance claim of a minor child of
the debtor spouse;
(b) take into account any obligation of the debtor spouse to maintain
a new spouse.
Principle 2:8 Limitation in time
The competent authority should grant maintenance for a limited
period, but exceptionally may do so without time limit.Principle 2:9 Termination of the
maintenance obligation
(1) The maintenance obligation should cease if the creditor spouse
remarries or establishes a long-term relationship.
(2) After its cessation according to paragraph 1 the maintenance
obligation does not revive if the new marriage or long-term relationship
ends.
(3) The maintenance obligation should cease upon the death of
either the creditor of the debtor spouse.[p. 139]
Principle 2:10 Maintenance agreement
(1) Spouses should be permitted to make an agreement about maintenance
after divorce. The agreement may concern the extent, performance,
duration and termination of the maintenance obligation and the
possible renouncement of the claim to maintenance.
(2) Such an agreement should be in writing.
(3) Notwithstanding paragraph 1, the competent authority should
at least scrutinise the validity of the maintenance agreement.
|
|
  |
 |
|
|
 |
 |
|
Prinzipien zum Europäischen
Familienrecht betreffend Ehescheidung und Nachehelicher Unterhalt
- Deutsche Fassung
PRINZIPIEN
ZUM EUROPÄISCHEN FAMILIENRECHT BETREFFEND EHESCHEIDING UND
NACHEHELICHER UNTERHALT
Nach dem gleichnamigen Buch mit als Autoren Katharina Boele-Woelki,
Frédérique Ferrand, Cristina Gonzalez Beilfuss,
Maarit Jänterä-Jareborg, Nigel Lowe, Dieter Martiny,
Walter Pintens
Ausgabe Intersentia – Antwerpen / Oxford 2004 170 p. ISBN
90-5095-426-X
Im Monat September 2001 hat eine internationale Gruppe von Gelehrten
die Commission on European Family Law (CDFL) gegründet.
Das Hauptziel der CDFL
ist eine theoretische und praktische Übung zu veranstalten
mit Beziehung auf die Harmonisierung substantieller Gesetzgebung
des Familien- und Erbfolgerechtes. Der wichtigste Erfolg den man
davon erwarten darf durch die Gründung der CDFL ist das Entstehen
einer Serie Prinzipien des Europäischen Familienrechtes.
Die Gründung beruht auf einer wissenschaftlichen Initiative
und deswegen sind die Mitglieder vollkommen unabhängig von
irgendwelchen Organisation oder Institution. Dadurch ist der vergleichende
Text der sich stützt auf Untersuchung der gemeinsamen Prinzipien
bloß eine akademische Angelegenheit.Die Gruppe der Sachverständigen zählt jetzt 26 Spezialiste
auf dem Gebiet des vergleichenden und Familienrechtes aus der
Europäischen Gemeinschaft mit noch Mitgliedern aus andern
Ländern. Die Stiftung beruht auf dem Niederländischen Recht. Sie
hat ihren Sitz in der Universität Utrecht. Die Kommission
tagte 10 Male in verschiedenen Städten Europas zwischen dem
31. August 2001 und dem 11. April 2004. Die Gruppe von Sachverständigen
konferierte zweimal zwischen dem 6. März 2003 und dem 21.
März 2003. Die Kommission belegte zweimal eine Konferenz
in Utrecht.Das Set der Prinzipien wurde veröffentlicht auf Englisch,
Französisch, Deutsch, Niederländisch, Spanisch und Schwedisch.
PrinzipienPRÄAMBEL- In Anerkennung, dass es trotz der bestehenden Unterschiede
in den nationalen Familienrechten gleichwohl eine zunehmende Übereinstimmung
gibt;
- In Anerkennung, dass die bestehenden Unterschiede die Freizügigkeit
der Personen in Europa behindern;
- In dem Wunsch zur Angleichung des Familienrechts in Europa beizutragen
und die Freizügigkeit der Personen in Europa weiter zu erleichtern;
- In dem Wunsch einen Ausgleich zwischen den Interessen der Ehegatten
und der Gesellschaft zu finden, und tatsächliche Gleicheit
der Geschlechter zu unterstützen, unter Berücksichtigung
des Wohls der Kinder; Empfiehlt die Kommission für Europäisches Familienrecht
die folgenden Prinzipien:TEIL I: EHESCHEIDUNGKAPITEL I: ALLGEMEINE GRUNDSÄTZE Prinzip 1:1 Zulässigkeit der
Ehescheidung
(1) Die Ehescheidung wird vom Gesetz erlaubt.
(2) Eine bestimmte Ehedauer ist nicht erforderlich.Prinzip 1:2 Gesetzliches Verfahren
und zuständige Behörde
(1) Das Ehescheidungsverfahren wird vom Gesetz bestimmt.
(2) Die Ehescheidung wird von der zuständigen Behörde
ausgesprochen, die entweder ein Gericht oder eine Verwaltungsbehörde
ist. Prinzip 1:3 Scheidungsformen
Das Gesetz gestattet sowohl die einverständliche Scheidung
als auch die Scheidung ohne Einverständnis des anderen Ehegatten.KAPITEL II: EINVERSTÄNDLICHE SCHEIDUNGPrinzip 1:4 Gegenseitiges Einverständnis
(1) Die Ehescheidung ist auf Grund des gegenseitigen Einverständnisses
der Ehegatten gestattet. Eine tatsächliche Trennungszeit
is nicht erforderlich.[Seite 148](2) Ein gegenseitiges Einverständnis liegt vor, wenn die
Ehegatten Übereinstimmung über die Auflösung ihrer
Ehe erzielt haben.
(3) Diese Übereinstimmung kann entweder durch gemeinsamen
Antrag der Ehegatten oder durch Antrag nur eines von ihnen mit
Zustimmung des anderen Ehegatten ausgedrückt werden. Prinzip 1:5 Überlegungsfrist
(1) Haben die Ehegatten bei Einleitung des Scheidungsverfahrens
Kinder unter sechzehn Jahre und haben sie sich über alle
Scheidungsfolgen im Sinne von Prinzip 1:6 geeinigt, gilt eine
dreimonatige Überlegungsfrist. Haben sie sich nicht über
alle Folgen geeinigt, gilt eine sechsmonatige Überlegungsfrist.
(2) Haben die Ehegatten bei Einleitung des Scheidungsverfahrens
keine Kinder unter sechzehn Jahre und haben sie sich über
alle Scheidungsfolgen im Sinne von Prinzip 1:6(d) und (e) geeinigt,
gilt keine Überlegungsfrist. Haben sie sich nicht über
alle Folgen geeinigt, gilt eine dreimonatige Überlegungsfrist.
(3) Keine Überlegungsfrist gilt, wenn die Ehegatten bei Einleitung
des Scheidungsverfahrens seit sechs Monaten tatsächlich getrennt
leben. Prinzip 1:6 Inhalt und Form der
Vereinbarung
(1) Die Folgen, über die die Ehegatten sich einigen, sind:
(a) ihre elterliche Verantwortung, soweit notwendig, einschließlich
der Regelung des Aufenthalts und des Umgangs bezüglich der
Kinder,
(b) der Kindesunterhalt, soweit notwendig,
(c) die Teilung oder Umverteilung von Vermögen, und
(d) den nachehelichen Unterhalt.
(2) Eine solche Vereinbarung bedarf der Schriftform.Prinzip 1:7 Entscheidung über
die Folgen
(1) Die zuständige Behörde entscheidet in allen Fällen
über die in Prinzip 1:6(a) und (b) genannten Folgen für
die Kinder. Dabei ist jede zulässige Vereinbarung der Ehegatten
in Betracht zu ziehen, soweit er dem Wohl des Kindes entspricht.
(2) Die zuständige Behörde überprüft zumindest
die Gültigkeit der Vereinbarung bezüglich der in Prinzip
1:6(c) und (d) genannten Angelegenheiten.
(3) Haben die Ehegatten keine oder nur eine teilweise Vereinbarung
bezüglich der in Prinzip 1:6(c) und (d) genannten Angelegenheiten
erzielt, so kann die zuständige Behörde über diese
Folgen entscheiden. [Seite 149]KAPITEL III: SCHEIDUNG OHNE EINVERSTÄNDNIS DES ANDEREN
EHEGATTENPrinzip 1:8 Tatsächliche Trennung
Die Scheidung ohne Einverständnis des anderen Ehegatten ist
gestattet, wenn die Ehegatten seit einem Jahr tatsächlich
getrennt leben. Prinzip 1:9 Außergewöhnliche
Härte für den Antragssteller
In Fällen außergewöhnlicher Härte für
den Antragssteller kann die zuständige Behörde die Ehescheidung
aussprechen, obwohl die Ehegatten nicht seit einem Jahr tatsächlich
getrennt leben. Prinzip 1:10 Entscheidung über
die Folgen
(1) Soweit notwendig entscheidet die zuständige Behörde
über:
(a) die elterliche Verantwortung, einschließlich der Regelung
des Aufenthalts und des Umgangs bezüglich der Kinder, und
(b) den Kindesunterhalt.
Jede zulässige Vereinbarung der Ehegatten ist in Betracht
zu ziehen, soweit sie dem Wohl des Kindes entspricht.
(2) Bei oder nach der Ehescheidung kann die zuständige Behörde
über die wirtschaftlichen Folgen für die Ehegatten entscheiden.
Dabei zieht sie eine zulässige Vereinbarung der Ehegatten
in Betracht. TEIL II: NACHEHELICHER UNTERHALTKAPITEL I: ALLGEMEINE GRUNDSÄTZEPrinzip 2:1 Beziehung zwischen
Unterhalt und Ehescheidung
Für den Unterhalt geschiedener Ehegatten gelten dieselben
Regeln unabhängig von der Form der Ehescheidung.Prinzip 2:2 Selbstverantwortung
Vorbehaltlich der nachfolgenden Prinzipien, sorgt jeder Ehegatte
für seinen eigenen Unterhalt nach der Ehescheidung.KAPITEL II: VORAUSSETZUNGEN FÜR DIE GEWÄHRUNG
VON UNTERHALTPrinzip 2:3 Unterhaltsvoraussetzungen
Nachehelicher Unterhalt erfordert auf Seiten des unterhaltsberechtigten
Ehegatten unzureichende Mittel zur Befriedigung seiner Bedürfnisse
und auf Seiten des unterhaltsverplichteten Ehegatten die Leistungsfähigkeit
diese Bedürfnisse zu befriedigen.[Seite 150]Prinzip 2:4 Beurteilung von Unterhaltsansprüchen
Bei der Beurteilung eines Unterhaltsanspruchs sind insbesondere
die folgenden Umstämde zu berücksichtigen:
- die Erwerbsmöglichkeit, das Alter und der Gesundheitszustand
der Ehegatten;
- die Sorge für die Kinder;
- die Aufteilung der Aufgaben während der Ehe;
- die Dauer der Ehe;
- Lebensverhältnisse während der Ehe und
- Eine neue Ehe oder dauerhafte Lebensgemeinschaft.Prinzip 2:5 Art der Unterhaltsgewährung
(1) Unterhalt ist in regelmässigen Abständen und im
voraus zu gewähren.
(2) Die zuständige Behörde kann auf Antrag eines oder
beider Ehegatten eine Unterhaltsabfindung unter Berücksichtigung
der Umstände des Falles anordnen.Prinzip 2:6 Außergewöhnliche
Härte für den unterhaltsverpflichteten Ehegatten
In Fällen außergewöhnlicher Härte für
den unterhaltsverpflichteten Ehegatten kann die zuständige
Behörde den Unterhalt wegen des Verhaltens des unterhaltsberechtigten
Ehegatten versagen, beschränken oder beenden.KAPITEL III: BESONDERE FRAGENPrinzip 2:7 Mehrheit von Unterhaltsansprüchen
Bei der Beurteilung der Leistungsfähigkeit des unterhaltsverplichteten
Ehegatten die Bedürftigkeit des unterhaltsberechtigten Ehegatten
zu befriedigen, hat die zuständige Behörde
(a) dem Unterhaltsanspruch des minderjährigen Kindes des
unterhaltsverpflichteten Ehegatten Vorrang zu geben;
(b) eine etwaige Unterhaltspflicht des unterhaltsverpflichteten
Ehegatten gegenüber einem neuen Ehegatten zu berücksichtigen.
Prinzip 2:8 Zeitliche Begrenzung
Die zuständige Behörde gewährt Unterhalt für
einen begrenzten Zeitraum. Ausnahmsweise kann Unterhalt ohne zeitliche
Begrenzung gewährt werden.Prinzip 2:9 Beendigung der Unterhaltspflicht
(1) Die Unterhaltspflicht endet, wenn der unterhaltsberechtigte
Ehegatte eine neue Ehe oder eine dauerhafte Lebensgemeinschaft
eingeht. [Seite 151](2) Nach ihrer Beendigung gemäss Absatz 1 lebt die Unterhaltspflicht
nicht wieder auf, wenn die neue Ehe oder die dauerhafte Beziehung
endet.
(3) Die Unterhaltspflicht endet sowohl mit dem Tod des unterhaltsberechtigten
also auch des unterhaltsverpflichteten Ehegatten.
Prinzip 2:10 Unterhaltsvereinbarung
(1) Den Ehegatten ist es gestattet, eine Vereinbarung über
den Unterhalt nach der Ehescheidung zu treffen. Die Vereinbarung
kann den Umfang, die Erfüllung, die Dauer und die Beendigung
der Unterhaltspflicht erfassen, sowie einen möglichen Verzicht
auf den Unterhaltsanspruch.
(2) Eine solche Vereinbarung bedarf der Schriftform.
(3) Ungeachtet des Absatzes 1, überprüft die zuständige
Behörde zumindest die Gültigkeit der Unterhaltsvereinbarung.
|
|
  |
 |
|
|
Andere |
|
|
|
|
 |
 |
|
|
Persmededeling naar aanleiding van vaderdag op zondag 11 juni 2006
Persmededeling
Vaderdag 11 juni 2006
Kommer en kwel maar toch hoop op wat verbetering…
Het Samenwerkingverband van Ouder- en Belangenverenigingen bij Scheiding (SOBS) in het Nederlandstalige gedeelte van België sluit zich aan bij de bewustmaking van de toestand van vaders op vaderdag vanwege de Franstalige verenigingen in dit land, die daarvan in Brussel op zondag 11 juni 2006 openbaar getuigen.
Vele jaren geleden liepen gescheiden vaders voor hun kinderen tijdens vaderdag op de Scheldekaaien in Antwerpen. Dat doen ze nu niet meer. Dat betekent niet dat vaderdag voor ontzettend vele vaders die gescheiden zijn, geen betekenis meer zou hebben. Integendeel. We stellen ons voor dat vele vaders die hun kinderen niet zien op vaderdag, vele vaders die hun kinderen niet meer zien na hun scheiding vaderdag zeker en vast voor de geest houden en denken aan hun kinderen die niet bij hen zijn. Ze moeten de “gelukkige vaderdag” missen, ze krijgen geen cadeautjes toegestopt zoals ze vroeger konden verwachten bij een dergelijke gelegenheid. Ze zullen zich beslist alleen of erg eenzaam voelen bij de gedachte dat andere vaders dat allemaal wél ervaren van hun kinderen, die wél hun kinderlijke genegenheid naar hun vaders toe zullen betuigen.
Scheiding brengt vaak langdurige of definitieve scheiding mee van vaders van hun kinderen, hoewel die vaders hun volle verantwoordelijkheid voor hun kinderen willen blijven dragen, hun rechtmatig deel willen hebben in de opvoeding van hun kinderen en hun de tederheid en de liefde betuigen die zij hun kinderen spontaan toedragen.
Waarom toch die wantoestanden in dit land? Waarom kunnen vaders na hun scheiding niet verder volwaardig hun vaderschap blijven uitoefenen naar hun bloedeigen kinderen toe? Waarom die verwijdering? Waarom al die ellende van de weigering van de omgang van de kinderen naar hun vaders toe?
Dat is in dit land, omdat de verantwoordelijke overheden – in het bijzonder de gerechtelijke instanties nog steeds niet doen wat ze moeten doen: het omgangsrecht doen respecteren.
Duizenden klachten van vaders die hun kinderen willen bij zich hebben op grond van wettelijke en gerechtelijke beschikkingen worden door de Belgische parketten niet opgevolgd. Ouders bij wie de kinderen inwonen kunnen ongestraft hun kinderen van de niet-inwonende ouder weghouden. Rechtsonzekerheid is hier troef. Willekeur van onwillige ouders is hier de terreur voor liefhebbende vaders, die het klimaat in de verhoudingen met hun kinderen blijft beheersen.
Rechters die over het verblijf van de kinderen moeten beslissen kennen sinds 1995 het gezagsco-ouderschap in de regel toe aan beide ouders. Rechters kennen ook een omgangsrecht toe in hun vonnissen, dat kan gaan tot een verblijfsco-ouderschap van 50 % voor de moeder en 50 % voor de vader. De regering en het parlement hebben een komende wet goedgekeurd waarbij op het einde van dit jaar het verblijfsco-ouderschap in de wet als model verankerd wordt. In dezelfde wet worden artikels opgenomen die de wantoestanden van de weigering van het omgangsrecht op doeltreffende wijze willen tegengaan. Ook een hervorming van de echtscheidingswetgeving staat op stapel waarbij door het verwijderen van de schuldtoekenning aan één van beide ouders een vermenselijking van de scheidingen valt te verwachten.
Dat zijn evoluties die in het voordeel spelen van de nu zo talrijk verongelijkte vaders die hun kinderen zo node moeten missen in hun leven. Constructieve wetgeving is goed als ze ook opgevolgd en gehandhaafd wordt. Het nefaste seponeringsbeleid van de parketten die vaak niet eens de klachten toegestuurd krijgen, laat staan dat ze ze ernstig behandelen, is daartegenover een schrijnende wantoestand.
De belangenverenigingen bij scheiding zowel de Franstalige als de Nederlandstalige zetten zich al jaren in om het maatschappelijk probleem van de verwijdering van vaders en ouders in het algemeen van hun kinderen tegen te gaan. Zij hebben in de loop der jaren memoranda opgesteld voor de bewindslieden, zij hebben aan constant lobbywerk gedaan naar de politici toe om die toestanden aan te pakken, zij hebben deelgenomen aan de hoorzittingen in het parlement om hun standpunten daarover duidelijk kenbaar te maken, zij hebben persmededelingen opgesteld en verspreid, zij hebben betogingen opgezet om de wantoestanden aan te klagen. Zij realiseren zich op dit ogenblik dat er op wetgevend vlak verbeteringen aan de orde zijn, maar zij weten ook maar al te goed dat de weigering van de parketten om een efficiënt gevolg te geven aan de klachten blijft aanslepen. Zij komen nu ten volle op om de procedures van maatregelen omtrent de kinderen heel vlug te laten verlopen om voor de kinderen en de ouders bij scheiding zo vlug mogelijk klare toestanden te creëren. Zij blijven intens aandringen op het opstellen van een ouderschapsplan bij scheiding en vooral op begeleiding van ouders bij wie er problemen ontstaan rond de omgang gedurende de eerste periode van de scheiding. Zij gaan ook metterdaad de intentioneel opgezette vervreemding tegen door ouders van de andere ouder, door in de rechtsgang het besef van het oudervervreemdingssyndroom proberen ingang te doen vinden.
Al die inspanningen verhinderen evenwel niet dat er nog zovele vaders in de kou staan op vaderdag. De verenigingen beseffen dat en willen dat ter gelegenheid van vaderdag in de publieke belangstelling spelen, opdat daarvoor en van de gewone burger maar ook van de verantwoordelijke overheidsinstanties het besef moet groeien dat er wat aan gedaan moet worden. Laat vaderdag op 11 juni 2006 in dat opzicht al een sprankel hoop brengen en dat vaderdag in juni 2007 voor heel vele vaders die niet samen wonen met hun kinderen toch weer een echte vaderdag moge worden waarin de kinderen hun vaders hun genegenheid kunnen tonen en waarin de vaders met de liefde van hun kinderen in hun nabijheid als vaders ook een hele dag oprecht gelukkig kunnen zijn.
Ghislain Duchâteau
Coördinator Samenwerkingsverband… (SOBS)
Telefoon: 011/22 86 25
E-post: ghislain.duchateau#telenet.be
|
|
 |
 |
 |
|
|
|
|