Wat moeten we doen? |
Wie doet het? |
Tegen wanneer? |
Wie leest na? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Lees het artikel
Groepstalen
en sociolecten zodat je een eerste overzicht krijgt van de problematiek.
Nadat je in afspraak met de andere redacteurs hebt
beslist wat jouw onderdeel wordt, schrijf je er een tekst over. Je
zoekt in de bronnen naar informatie. Houd ook een
beperkte enquête (bijvoorbeeld bij je klasgenoten).
In je tekst neem je op:
- een aantrekkelijke inleiding met de achtergrond van de taalvariant (wie
- waar - wanneer?)
- voorbeelden en kenmerken (zeg niet... maar..) op het vlak van
woordenschat, zinsbouw, (eventueel) woordvorming en uitspraak,
- verklaringen (waarom?) en/of voor- en nadelen,
- een kort
besluit of een passende illustratieve tekst,
- afbeeldingen en cartoons.
Gebruik
hiervoor de links op de bronnenpagina, je handboek en andere bronnen (in
de bibliotheek bijvoorbeeld.)
Verwerk de informatie. Houd er rekening mee dat je
publiek niet uit specialisten bestaat.
Maak een aantrekkelijke Powerpoint-presentatie aan met daarin de
belangrijkste informatie. Houd voor ogen dat de dia's je gesproken
presentatie ondersteunen. Als je te veel informatie projecteert, gaat je
publiek alleen maar lezen en niet meer luisteren.