Overzicht
Taal
Verleden tijd 1
© Paul Corthouts
Noteer de juiste werkwoordsvorm in de verleden tijd!
1. (zwaaien) Alle mensen
naar de koning.
2. (knopen) De juf
alle draadjes aan elkaar.
3. (praten) Die meisjes
gisteren tegen de buurvrouw.
4. (wandelen)
je vorige week naar je vriend?
5. (fietsen) Jullie
regelmatig naar school.
6. (mopperen) De leerlingen
toen ze straf kregen!
7. (lachen) Ik
toch lief naar jou!
8. ( zeuren) De kleuter
de hele dag om een ijsje.
9. (spitten) Tijdens de winter
de tuinman zijn groententuin.
10. ( antwoorden) Toen de meester iets vroeg,
we niet.
Controleer
OK
Overzicht
Taal