Paul
Snoek werd als EDMOND SCHIETEKAT geboren te
Sint-Niklaas op 17 december 1933. Zijn vader was textielfabrikant. Zijn
moeder heette Paula Snoeck, vandaar zijn pseudoniemkeuze. Zijn
middelbare
studies deed hij aan het Sint-Lievenscollege te Antwepen en aan het
Sint-Jozef
Klein Seminarie te Sint-Niklaas. Hier had hij Anton
Van Wilderode als leraar letterkunde. Hij volgde nog enige tijd
rechten
en filologie
(1)
aan de universiteit te Gent. In 1955 stichtte hij samen met Hugues C.
Pernath
het avant-gardetijdschrift (2) "Gard Sivik". Na zijn legerdienst in
Duitsland
(1956-57) besloot hij fulltime kunstenaar te worden, doch hij gaf dit
besluit
vlug op. Hij trad dan maar in dienst van de familiale textielfabriek en
bezocht als handelsreiziger verschillende landen. In 1963 stichtte hij
een eigen import- en exportfirma van Japanse bedrukte zijde. Daarna
werd
hij verkoopsdirecteur in een paalfunderingsbedrijf. Ondertussen was hij
in 1961 gehuwd met Mylène. Zij kregen drie kinderen. Paul Snoek
was redactielid van het "Nieuw Vlaams Tijdschrift". In zijn vrije tijd
was hij verzamelaar van antiek en amateur-motorcrosser. Hij was zeer
bevriend
met Gaston Burssens.
Met zijn aanvankelijk dichtwerk stond Paul Snoek dicht bij de
experimentelen
zoals blijkt uit zijn eerste bundels "Archipel" (1954) en "Noodbrug"
(1955).
Later werk kan gekenschetst worden als parlando-poëzie
(2). De bundel "De heilige gedichten" (1959) getuigt van een cynisch
(3) surrealisme
(4) dat soms doet denken aan de grotesken
(5) van Paul van Ostaijen. In zijn
latere
rijpere poëzie (o.a. "De zwarte muze" uit 1967) komt een
meeslepende
virtuoze beeldentaal tot uiting, tegelijkertijd barok en modern. Ook
zijn
proza is van experimentele aard en geeft meermaals een beeld van zijn
wilde
jaren (zie "Soldatenleven" uit 1961 en "Een hondsdolle tijd" uit 1971).
Zijn werk werd meermaals bekroond, zo o.a. in 1963 met de Ark-Prijs
van het Vrije Woord en in 1968 met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor
Poëzie.
Hij schreef ook onder het pseudoniem Edmond
Schietekat.
Paul Snoek overleed te Tielt op 19 oktober 1981.
Bibliografie :
* Archipel (poëzie, 1954)
* Noodbrug (poëzie, 1955)
* Tussen vel en vlees (poëzie, 1956)
* Aardrijkskunde (poëzie, 1956)
* Reptielen en amfibieën (proza, 1957)
* Ik rook een vredespijp (poëzie, 1957)
* De heilige gedichten (poëzie, 1959)
* Hercules (poëzie, 1960)
* Richelieu (poëzie, 1961)
* Soldatenbrieven (proza, samen met H.C.
Pernath,
proza)
* Renaissance (poëzie, 1963)
* Nostradamus (poëzie, 1963)
* Op de grens van land en zee (poëzie,
1964)
* De zwarte muze (poëzie, 1967)
* Gedichten 191954-1968 (poëzie, 1969)
* Gedichten voor Maria Magdalena (poëzie,
1971)
* Gedichten (poëzie, 1971)
* Een hondsdolle tijd (proza, 1971)
* Bultaco 250 cc (uit "Bultaco 250 cc", in "54 Vlaamse
vehalen", 1971)
* Bultaco 250 cc (proza, 1972)
* Kwaak- en kruipdieren (proza, heruitgave
van "Reptielen en amfibieën", 1972)
* Frankenstein, nagelaten gedichten
(poëzie,
1973)
* Ik heb vannacht de liefde uitgevonden
(poëzie,
1973)
* Welkom in mijn onderwereld (poëzie,
1978)
* Verzamelde gedichten (poëzie, 1983)
* De stuut (uit "Bultaco 250 cc", in "Vlaamse verhalen na 1965") (1984)
------------
(1)
filologie = wetenschap van de
taal
(2)
parlando
= sprekend
(3)
cynisme = levenshouding van
onbeschaamde zelfgenoegzaamheid, gepaard
met
gevoelloze minachting en spot voor
wat waarde heeft voor
anderen
(4)
surrealisme = kunstrichting
die ervan uitgaat dat de dingen niet zijn
wat
ze schijnen, maar een bovenverstandelijke
betekenis hebben
(5)
groteske = grillig,
zonderling, fantastisch dichtwerk
Terug naar Louis' Thuispagina - index Vlaamse schrijvers