SMEYERS, K., Schapenvellen en ganzenveren. Het
verhaal van het middeleeuwe boek, Leuven, Davidsfonds/Infodok,
1999, 40 blz.
Van dit boek zijn twee besprekingen opgenomen.
Bespreking 1
Er zijn twee onderwerpen uit de Middeleeuwen die quasi alle
jongeren fascineren: de riddertijd met kastelen, harnassen, paarden,
jonkvrouwen - en verluchte handschriften. Vermoedelijk wordt die
interesse dan nog verschillend ingevuld door jongens en meisjes.
Het boek van Katrien Smeyers gaat uiteraard over handschriften.
Zij vult een ware lacune op. Wat hier zij hier bij mekaar bracht,
heeft mij jaren opzoekingen in vele werken gekost! Het is
ongetwijfeld ook voor de auteur de vrucht van jarenlang intens en
liefdevol bezig zijn met het onderwerp in het gerenommeerde
Studiecentrum Vlaamse Miniaturisten (K.U.Leuven). In feite kun je
zeggen dat ze de essentie van het dure standaardwerk van haar te
vroeg overleden vader Maurits Smeyers, Vlaamse miniaturen van de
8ste tot het midden van de 16de eeuw (Leuven, Davidsfonds, 1998,
528 blz.) binnen het bereik brengt van elke leerkracht en elke
geïnteresseerde jongere. Dat is op zichzelf reeds toe te
juichen. Het werk van Maurits Smeyers is een omvangrijk
naslagwerk, dat uiteraard niet altijd even vlotte literatuur
bevat. Schapenvellen en ganzenveren leest zeer vlot en bevat
bovendien tientallen schitterende reproducties van schitterende
hoogtepunten uit de miniatuurkunst. De kwaliteit van de afbeeldingen
is fenomenaal, een ware lust voor het oog, de originelen waardig!
Katrien Smeyers behandelt alle stadia en zowat alle facetten van
de boekproductie, van schapenhuid, over prepareren van het perkament,
kopiëren, rubriceren, verluchten, boekbinden, tot en met de
bewaring van de middeleeuwse handschriften tegenwoordig
Hoe enthousiast ik over dit boek ook ben, toch heb ik enkele
bedenkingen. Hier volgen ze, zoals ik ze optekende, in
"chronologische" volgorde.
- Op p. 8 en 9 staan, als voorbeeld van schrijvende kopiisten,
twee (andermaal prachtige) miniaturen tegenover elkaar afgebeeld.
De eerste dateert uit de 15de eeuw, de tweede uit de 9de, zonder
dat dit wordt gezegd. Voor iemand van tien, twaalf of veertien
jaar, die voor het eerst echt met middeleeuwse handschriften
kennismaakt, zorgt dit voor verkeerde beeldvorming. Weliswaar
volgt van p. 34 tot 36 een goed stukje over de stijlevolutie
doorheen de eeuwen en de regio's (door vergelijking van het thema
Maria met Jezus in de stal van Bethlehem), maar dan is de eerste
indruk al vastgezet en het kwaad geschied. Bij het begin had al
een kort stukje moeten staan over stijlen, met bijvoorbeeld een
verwijzing naar het langere stuk. Of, misschien nog beter: bij
elke afbeelding had de bron en de eeuw van herkomst kunnen
gevoegd. Dit is nu samengebracht achteraan, op p. 39, ongetwijfeld
om de hoofdtekst te verlichten. Maar zouden veel jongeren dit gaan
opzoeken?
- Op p. 9 wordt gezegd dat het overschrijven van een boek een
tijdrovende bezigheid was. Op p. 37 behandelt de auteur de
concurrentie van de drukpers. Hier had dat 'tijdrovend'
reliëf kunnen krijgen, door iets te zeggen over druksnelheid
in de 16de eeuw en nu. Bijvoorbeeld: hoe werden de middeleeuwse
afbeeldingen in dit boek afgedrukt volgens moderne technieken?
Welke oplage had een boek in de middeleeuwen? In de 16de eeuw?
Tegenwoordig?
- Drukken was immers aanvankelijk eveneens een duur,
arbeidsintensief en ...langzaam proces. De schitterende stempels
en matrijzen die Plantijn bij de beste vaklui bestelde kostten
fortuinen. Als ze goed doorwerkten konden zijn snelste drukkers,
door efficiënte taakverdeling, per dag 1250 foliobladen van
de pers halen en te drogen hangen - wat mij al overdreven lijkt.
Niet te vergelijken dus met de hedendaagse huizenhoge jumbopersen
die honderdduizenden kranten, elk met de omvang van een uit de
kluiten gewassen boek, uitspuwen in nauwelijks een paar uren.
- Gelukkig doorbreekt de auteur het 'vanzelfsprekende' karakter
van de historische kennis: wij zijn uit onze geschiedenislessen
gekomen met de mening dat Gutenberg de ene dag de boekdrukkunst
uitvond en dat de volgende dag de 'handgeschreven wereld' van de
kopiisten eindigde, omdat drukken zoveel sneller en goedkoper zou
zijn. Op dezelfde pagina 37 staat een miniatuur van Christus met
het volgende bijschrift: "Deze afbeelding
van Christus is gedrukt en daarna in een met de handgeschreven
boek gekleefd. Een miniaturist heeft de rand rond de illustratie
geschilderd." Is die miniatuur gedrukt op papier of op
perkament? Was dat handgeschreven boek op papier of (wat uit de
context waarschijnlijker is) op perkament? Een detail? Neen een
belangrijk cultuurhistorisch gegeven. In de beginperiode van de
drukkunst werd soms zelfs met fraaie gotische letters op perkament
gedrukt, zoals je kan zien in Plantin-Moretus. De afwerking met
bladgoud en inkleuring geschiedde dan met de hand, als bij een
manuscript. Als je daarop eenmaal gaat letten, valt op dat ook
grote buitenlandse musea als het British of het Victoria en Albert
dit aspect systematisch verwaarlozen. Je vindt hier incunabelen,
die m.i. op perkament gedrukt zijn, maar dat wordt er nooit bij
vermeld. Echte bibliofielen haalden immers de neus op voor papier.
Ook al was dat het degelijke, duurzame handgeschepte materiaal uit
lompen en niet ons hedendaagse houtvezelpapier, dat al door zijn
eigen zuren begint verteerd te worden op het ogenblik dat het van
de persen rolt. De schatrijke Brugse patriciër Lodewijk van
Gruuthuse (+1492), ridder van het Gulden Vlies, vertrouweling van
twee Bourgondische hertogen en grootste bibliofiel na de hertog,
duldde geen enkel gedrukt boek in zijn librije. In zijn afkeer
voor het nieuwe medium liet hij incunabelen met de hand op
perkament kopiëren en verluchten! Ook Edward IV van Engeland,
die wellicht in zijn jeugd tijdens zijn ballingschap in Brugge
zijn liefde voor het verluchte handschrift had opgelopen door zijn
contacten met Gruuthuse, liet door William Caxton gedrukte boeken
omzetten in geïllumineerde manuscripten. Landvoogdes
Margaretha van Oostenrijk (+1530), de trotse eigenares van o.a.
het befaamde Très Riches Heures van Jean de Berry, telde in
haar bibliotheek van ca. 400 boeken amper 44 gedrukte werken
(Smeyers 1998: 490).
- p. 10 neemt het maken van katernen onder de loep; p. 27 e.v.
het boekbinden. Hier was telkens een informatieve illustratie op
haar plaats geweest, zoals de auteur die verschafte in het
"Educatief pakket voor de tentoonstelling Vlaamse miniaturen
voor vorsten en burgers, 1475-1550" (1997). Doorheen het hele
boek staan nu kinderlijke of kinderachtige tekeningen (hangt af
van de leeftijd van de illustrator) door Dorus Brekelmans. Die
naïeve stijl was ideaal geweest om te combineren met de
informatieve tekeningen uit het Educatief pakket. Dat dit niet
gebeurd is, beschouw ik als een van de voornaamste tekortkomingen
van "Schapenvellen en Ganzenveren".
- Een andere algemene opmerking geldt het niet optimaal benutten
van het aangeboden materiaal. Op p. 23 staat als voorbeeld van
randversiering een sneeuwman die zich warmt bij een vuurtje. De
bijbehorende hoofdtekst is een gebed tot de martelwerktuigen van
Christus, in het Middelnederlands (eind 14de eeuw). Waarom geen
transcriptie annex verklaring van de tekst? Op deze manier blijven
het teveel mooie plaatjes zonder veel meer, zoals in vroegere
schoolboeken bij een afbeelding van een hiërogliefentekst
alleen maar zonder uitleg geschreven werd: " Egyptisch
beeldschrift." Dezelfde opmerking voor p. 12: een 15de-eeuwse
miniatuur over het paard van Troje. Hier had in het bijschrift met
één regel meer erop gewezen kunnen worden dat in dit
"stripverhaal" de chronologisch opeenvolgende feiten in
één plaatje zijn samengebracht, iets wat ook bij
heel wat schilderijen van Vlaamse Primitieven het geval is. Daar
tegenover, op p. 13 vind je een folio uit het schitterende "Der
naturen bloeme" handschrift van Jacob van Maerlant (ca. 1350, Kon.
Bibl. Den Haag) met als bijschrift: "In de
Middeleeuwen dacht men dat in verre, onbereikbare landen vreemde
wezens woonden: mensen met zo'n kleine mond dat ze door een rietje
moesten drinken, cyclopen (met één oog), skiapoden
(met één heel grote voet, die dienstdeed als
parasol), mensen met ogen en neusgaten in de borst, of mensen die
niet zonder de geur van appels konden leven."
Correct, natuurlijk. Maar bevordert weer eens temeer de verkeerde
beeldvorming over de "domme middeleeuwers." Waarom niet vermelden
dat die opvattingen, via allerlei omwegen, afkomstig zijn van de
klassiek auteurs en met name van Plinius?
- Op p. 28 krijgen wij een afbeelding van de terecht beroemde
presentatieminiatuur uit de "Chroniques de Hainaut" (Kon.
Bibl. Albert I Brussel). In het bijschrift had de lezer erop
gewezen kunnen worden dat deze miniatuur zat in het boek dat de
auteur op deze afbeelding aan hertog Filips de Goede
aanbiedt.
- Op p. 32 staat een bladgrote miniatuur uit het
Turijns-Milanees Getijdenboek. Schitterende kwaliteit van de
afdruk! (Ik raak door mijn superlatieven heen.) Het bijschrift op
p. 33 zegt: " De geboorte van Sint-Jan de
Doper, afgebeeld in een middeleeuws huis. In de koffer, op de
tafel en boven de deur is huisraad te zien. Jans vader, Zacharias,
zit te lezen in de gang achteraan rechts. In de rand onderaan
doopt Sint-Jan de Doper Christus in de Jordaan." Hier had
ik graag voor één keer een uitwerking gezien, liefst
over de hele bladzijde 33, waarin de miniatuur als informatiebron
gebruikt was. Wat zit er in de kist? Welk huisraad? Uit welk
materiaal (tin en koper)? Wat met dat hemelbed? De
realiteitswaarde van het interieur enz.
- Een laatste voorbeeld hebben wij hier afgebeeld.

Het bijschrift luidt: Deze miniatuur staat
aan het begin van een kroniek over de Honderdjarige Oorlog tussen
Frankrijk en Engeland. De Franse koning en de Engelse prinses
ontmoeten elkaar bij de stadspoort. De tekeningen in de rand
verwijzen naar de oorlog."
Correct. En toch niet. Hier is meer aan de hand. Dit manuscript
hoorde oorspronkelijk in de librije van Lodewijk van Gruuthuse. Na
zijn dood kwam het grootste deel van zijn bibliotheek in handen
van de Franse koning Lodewijk XII (en niet Lodewijk XIII zoals bij
Smeyers foutief gedrukt is). Deze liet het wapenschild van
Gruuthuse overschilderen en vervangen door de drie gouden lelies
op azuren veld van het huis van Valois. Gruuthuses devies Plus est
en vous (Er steekt meer in u), hier op de banier rechts, werd met
een dekkende verflaag zoveel mogelijk onzichtbaar gemaakt. Maar
zijn persoonlijk kenteken, een mortier die een kanonskogel
afvuurt, liet men meestal staan om de randversiering niet te
verstoren. Zo zijn een aantal handschriften uit de Parijse
Bibliothèque nationale nog te herkennen als herkomstig van
Gruuthuse (Smeyers 1998: 404, Huizinga 1997: 73). Dit was een
ideale gelegenheid om te demonstreren hoe nieuwe eigenaars hun
eigendomsbewijs op hun boeken stempelden!
Zoals gezegd was Gruuthuses verzameling de omvangrijkste in de
Nederlanden, na die van de hertog. Thans blijven nog 170 boeken uit
zijn bibliotheek over. Honderd daarvan waren voor hem persoonlijk
vervaardigd (Smeyers 1998: 403). Tegen de prijzen van toen,
vertegenwoordigt zijn bibliotheek de waarde van een kleine
middeleeuwse stad!
Kort voor zijn dood liet hij De consolatione philosophiae
(Over de vertroosting van de filosofie) van Boëthius
kopiëren. Merkwaardig is dat dit boek overgeschreven werd
van een gedrukt exemplaar, dat in Gent is gedrukt door Arend de
Keysere in 1485. Het voorbeeld bleef eveneens bewaard en bevat met de
hand geschilderde miniaturen, die op losse vellen werden toegevoegd.
(Dus: de omgekeerde werkwijze, wat nogmaals wijst op de voortdurende
wisselwerking manuscript -drukkunst.) Ironisch genoeg bewijst de
manuele kopie van Gruuthuse de superioriteit van het nieuwe medium,
de boekdrukkunst: op de tweede regel van de eerste kolom sloeg de
kopiist een woord over, dat hij later moest toevoegen. De tekst in de
linkerkolom is Latijn, in de rechterkolom Middelnederlands. De
Gruuthuse-kopie is het grootste handschrift met Middelnederlandse
tekst dat we kennen: 510 x 380 mm. (Smeyers 1998: 490, Hogenelst
1995: 271).
Beste lezer, denk niet dat ik spijkers op laag water wil zoeken of
epateren met eigen eruditie. Maar ik ga uit van de doelgroep: dit is
een eerste, stralende kennismaking. Jongeren horen hier alles bij
elkaar te vinden wat bij zo'n kennismaking hoort.
Ik wil eindigen met een prachtige positieve noot: op p. 22 begint
een uitleg over de randversieringen en drolerieën. Op het eerste
voorbeeld, p. 22 raak je niet uitgekeken; telkens ontdek je nieuwe
facetten. Hier verwijst de auteur terug naar andere illustraties
elders in het boek, die je zo automatisch bij je perceptie gaat
betrekken.
"Schapenvellen en ganzenveren" is een boek om te koesteren, om
telkens opnieuw in handen te nemen, om als geschenk te geven en niet
alleen aan jongeren. Het hoort in elke schoolbibliotheek en zeker in
de boekenkast van elke leerkracht die de Middeleeuwen in zijn of haar
leeropdracht heeft. Ik had het alleen enkele bladzijden dikker willen
zien! Vier of vijf pagina's tekst (dus goedkoop!) volstaan om al mijn
bemerkingen op te vangen. Uitgever, a.u.b.! Katrien Smeyers heeft
meer dan voldoende klaarzitten in haar mars.
Jos Martens
Geraadpleegd
HOGENELST, D. & F. VAN OOSTROM. Handgeschreven wereld.
Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen. Amsterdam,
Prometheus, 1995. 330 blz.
HUIZINGA, J., Herfsttij der Middeleeuwen (1919), Contact,
1997, 22ste druk, 416 blz.
SMEYERS, M., Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van
de 16de eeuw, Leuven, Davidsfonds, 1998, 528 blz.
Bespreking 2
Het middeleeuwse boek, wat moet je je er eigenlijk bij voorstellen
als je weet dat er geen papier was, geen drukpers, geen uitgevers of
boekwinkels? Hoe werden ze gemaakt, door wie en voor wie? Het beeld
van de monnik die gebogen over zijn lessenaar in sierlijk handschrift
teksten kopieert, is welbekend. Maar een handschrift werd niet door
één man geproduceerd en de scriptoria van grote
kloosters waren echte bedrijven. En naarmate het onderwijs
uitbreiding nam en de vraag naar manuscripten groter werd, ontstonden
er ateliers in de steden en namen leken de taak van de monniken over.
Maar wie kocht een manuscript dat ongeveer de prijs van een stenen
huis had, terwijl de modale mens in een houten stulp woonde? Achter
'het verhaal van het middeleeuwse boek' gaat een flink stuk sociale
en cultuurgeschiedenis schuil.
Schapenvellen en ganzenveren, die titel zegt al meteen veel en ook
de indeling maakt duidelijk dat in de eerste plaats gefocust wordt op
het maken van een boek/manuscript. De eerste vijf hoofdstukken, zowat
drievierden van de inhoud, brengen de ambachten in beeld. De functie
van de miniaturist wordt breed uitgesmeerd; nochtans zijn de
geïllustreerde manuscripten maar een deel van het verhaal. Lang
niet alle handschriften waren "een lust voor het oog", zoals hier
toch wat al te veel doorklinkt. Dit terzijde, want Schapenvellen en
ganzenveren brengt op een prettige manier zeer veel informatie samen.
Het verhaal van de boekenmakers wordt aangevuld met tekstkadertjes
met woordverklaringen, weetjes, citaten, stukjes geschiedenis,
anekdotes, een verfrecept voor de miniaturist in spe... Allemaal
brokjes informatie die de hoofdtekst ondersteunen en het beeld van
het middeleeuwse leven verder inkleuren, en er toch voor zorgen dat
het geheel luchtig blijft. De vele lijntekeningen van Dorus
Brekelmans doen wat dit laatste betreft ook goed werk, want de
thema's van de miniaturen, hoewel goed gekozen en toegelicht, zijn
soms wat zwaar op de hand.
Op de laatste tien bladzijden wordt nog kort ingegaan op de waarde
van een manuscript en wie zich dat kon permitteren; opnieuw komen de
miniaturen nogal royaal aan bod: de functie van de illustraties --
die niet alleen willen verluchten, maar een verhaal op zich vertellen
-- en de stilistische evolutie die de miniatuurkunst doormaakte van
de 12de tot de 16de eeuw. Er is nog een stukje over de intrede van de
boekdrukkunst en hoe middeleeuwse handschriften vandaag bewaard en
gehanteerd worden. Vanaf 11 jaar.
Jen de Groeve
eerder verschenen in Leesidee
Jeugdliteratuur


Copyright © 2001 VVLG, 25.05.2001