Boekrecensies Minervaria | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
![]() |
VENMANS, P., Over de zin van nut. Een filosofisch essay. A’dam/Antw., Uitg. Atlas, 2008, 303 pp. – ISBN 978 90 450 0630 7 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Filosofie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Wat is de gemeenschappelijke
noemer van pedagogisch speelgoed, verrijkte voeding, recyclage van
verpakkingsmateriaal, volautomatische wasmachines, doelgroepenbeleid, orgaandonatie,
je lichaam schenken aan de wetenschap? Wij beseffen vaak niet hoezeer onze
samenleving doordrongen is van de pragmatische gedachte dat iets moet dienen
tot iets. Van nagenoeg alles wat we doen wordt het rendement berekend, de winst
uitgeteld, de kosten tegen de baten afgezet, de kwaliteit van een uitkomst
gemeten. We noemen het verantwoordelijkheidsbesef en zijn er trots op. Maar
pragmatisme en het streven naar nut kunnen gemakkelijk leiden tot oppervlakkig
winstbejag, plat materialisme en overspannen, soms zelfs mensonterende, efficiëntie.
Het
nutsdenken roept op zijn minst ambivalente gevoelens op. Het kan dan ook niet
slecht zijn ons af te vragen wat er over ‘het nut’ te zeggen valt. Waarover
gaat het precies? Wat is het belang van nut in ons leven? Wat is de zin van
nut? In dit filosofisch essay herinnert Peter Venmans
ons aan de wortels van het nutsdenken: het Engelse utilitarisme en het
Amerikaanse pragmatisme. In de loop van de tijd wordt de essentie van een opvatting
of levensbeschouwing immers vaak ondergesneeuwd. Daarom kan een terugblik ons duidelijk
maken waarover het eigenlijk gaat. Voor de
nutsdenker is de mens in de eerste plaats een handelend wezen dat zich
voortdurend aan zijn omgeving aanpast en zo overleeft. Het streven naar
nut is een essentieel onderdeel van onze menselijke conditie.
Het beste van de mens ligt in zijn vermogen om problemen op te lossen
en
verantwoordelijkheid te nemen. Hij wil dat zijn handelen iets opbrengt,
nut
heeft. Dit menselijk streefdoel mag dan een neerslag vinden in goederen
en
diensten, het werkelijke streefdoel van de mens is het vergroten van
zijn
geluk. Utilitaristen en pragmatisten gaan uit van een positief
mensbeeld en
zien de wereld als een onvoltooid project van rechtvaardigheid voor
iedereen.
Deze filosofie is dan ook een volwaardige ethiek. Ons handelen moet in dienst
staan van het menselijk geluk. De consequentie-
of gevolgenethiek stelt dat iets goed is wanneer het goede gevolgen heeft.
De uitkomst van een handeling bepaalt de ethische kwaliteit ervan. Wij kunnen
de beste motieven hebben, als een handeling negatieve gevolgen heeft is ze
ethisch minderwaardig. Gegeven dit uitgangspunt dienen wij impulsief handelen,
hoe goed ook bedoeld, te vermijden.
De excentrieke wereldverbeteraar Jeremy Bentham formuleerde als eerste het
nuttigheidsbeginsel als het principe
van het grootste geluk (PGG). Bentham ging er echter van uit dat nut en
geluk samenvallen. Zijn versie van het utilitarisme kan dan ook gemakkelijk
leiden tot verlicht despotisme en in het slechtste geval tot totalitarisme.
In die valstrik is John Stuart Mill niet getrapt. Mill deed wat Bentham naliet:
hij vroeg zich af wat mensen gelukkig maakt. Voor hem is dit de vrijheid om
zichzelf zo breed mogelijk te ontplooien. Mill combineerde het nutsprincipe met
het vrijheidsbeginsel en is zodoende de meest liberale onder de utilitaristen
en onder de liberalen diegene die zich het sterkst op nuttigheidsoverwegingen
baseerde. Venmans toont aan hoe modern én fundamenteel democratisch de ideeën
van Mill zijn.
Alhoewel utilitarist, is Mill vooral bekend geworden als een pionier van het
liberalisme. Na Mill zijn een aantal filosofen teruggekeerd naar het zuivere én
radicale utilitarisme. Venmans bespreekt de visie van drie hedendaagse radicale
utilitaristen. David Pearce stelt zijn hoop op de technologische ontwikkelingen
om de mens te bevrijden van pijn en zijn plezier te maximaliseren, Richard
Layard wil de economie integraal in dienst stellen van het menselijk geluk
en de controversiële linkse Peter Singer pleit voor een ethisch leven waarin
altruïstische waarden centraal staan. Deze versies van het utilitarisme kunnen
echter niet anders dan utopisch zijn.
In Amerika kregen de denkbeelden van de utilitaristen dan weer een andere
uitwerking in het pragmatisme. Pragmatici houden zich niet op met ongrijpbare
ideeën en idealen maar met feiten. Absolute zekerheden zijn een fictie. De
enige interessante vraag over een handelwijze is welke praktische gevolgen ze
heeft voor ons leven: “The proof of the pudding is in the eating.” De pragmatici
ruimen dan ook veel plaats in voor bezinning op de wijze waarop het gewenste
goede doel kan bereikt worden.
De filosoof/psycholoog William James, adept van de wetenschappelijke methode,
kan als de eerste pragmaticus beschouwd worden. De instrumentalist John Dewey
heeft vooral invloed gehad door zijn ideeën over onderwijs en vorming, die
gericht moeten zijn op de grootst mogelijke menselijke ontplooiing. Richard
Rorty tenslotte keert terug naar de antieke opvatting van wijsbegeerte: het
ethische streven naar praktische wijsheid.
In het laatste hoofdstuk neemt Venmans de draad zelf weer op. Het nutsdenken
heeft veel succes gehad in de economie en de politiek, maar daar is het
verworden tot ‘smal pragmatisme’. In de zuiver economische manier van denken is
het geluksstreven als ideaal vervangen door puur rendementsdenken.
Oorspronkelijk ging het utilitarisme echter uit van een sterke ethische impuls:
de zorg om het goede leven. Utilitaristen streven naar een rechtvaardige wereld
waarin iedereen zo gelukkig mogelijk kan worden.
Venmans pleit daarom voor een verruimd pragmatisme.
Nut moet weer gekoppeld worden aan geluk in de breedst mogelijke zin. Het
principe van het grootste geluk voor allen dient centraal te staan. Van dat
egalitaire en universalistische principe gaat een sterk ethisch appèl uit:
iedereen heeft evenveel recht om gelukkig te zijn. Utilitaristen en pragmatici
komen op voor de morele autonomie van het individu zonder dat zij het algemeen
belang uit het oog verliezen. In die hoedanigheid is het een fundamenteel
humanistische filosofie. Daarom verwondert het me dat Venmans nauwelijks
aandacht besteedt aan het denken van Martha Nussbaum en Amartya Sen. Dit boek is geschreven vanuit sympathie voor het pragmatisme en vanuit de overtuiging dat het nut een betere verdediging verdient dan het nu meestal krijgt. Daarin is hij naar mijn mening ruim geslaagd. Hij heeft mij in ieder geval een stevigere fundering gegeven voor mijn opvatting over het goede leven. Het lijkt mij beter goed te doen en te zijn voor anderen omdat zij recht hebben op geluk dan omdat het mijn Kantiaanse of christelijke plicht is. Het nutsdenken is eigenlijk veeleisender omdat het niet vanzelfsprekend is. Ik moet erover nadenken want de richtlijn wordt mij niet opgelegd.
Het werk is stevig gedocumenteerd. Het bevat ook een handig namenregister.
Het zegt iets over de invloed van het nutsdenken dat de basisinzichten mij
vanzelfsprekend lijken, al heb ik ze nooit systematisch bestudeerd. Over de zin
van nut heeft dit hiaat ruimschoots aangevuld. Ook al besteedt Venmans geen
systematische aandacht aan de critici van het utilitarisme, dit boek heeft me
aangezet om dit zelf te doen en mijn eigen positie te bevragen. Het was dus
zeer nuttig om terug te gaan naar de wortels van het nut. ©
R.H. – 07.09 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||