In 1771 verliet Thomas Van Vlerken zijn geboorteplaats Mierlo in de Peel (in Brabant, nu gelegen in Nederland) om in Lommel (in Limburg, nu gelegen in België) in het huwelijk te treden met Maria Hanegreefs. In hun huwelijksakte lezen we dat hij "jongman" was, "geboortig en woonagtigh tot Geldrop". In 1816, in zijn overlijdensakte, wordt Thomas omschreven als "étaigner agé de soixante six ans, natif de Mierloo".
In de Peel is Van Vlerken een veel voorkomende naam (zie DE "NEDERLANDSE" FAMILIE VAN VLERKEN). In de parochieregisters van Lommel echter, komt de naam enkel voor in het gezin Thomas Van Vlerken x Maria Hanegreefs. Ook bij opzoekingen in andere gemeenten hebben we de naam altijd kunnen terugleiden naar dit gezin. We nemen dus aan, tot zich toch een andere zou melden, dat alle "Belgische" Van Vlerken in de negentiende eeuw afstammen van dit gezin.
In zijn huwelijksakte wordt het beroep van Thomas Van Vlerken niet genoemd, in latere akten staat het meestal genoteerd met een verbastering van het franse "étaineur", wat letterlijk vertaald "tingieter" betekent, maar wat wellicht beter omschreven wordt als koperslager of ketellapper, het franse "chaudronnier" dat ook in enkele akten werd gebruikt. In de negentiende en begin twintigste eeuw werden ze in de Kempense volksmond "teuten" genoemd ("teut" werd in twee lettergrepen uitgesproken: "tuë-jet", "tuë-je-te"). In de Lommelse families Hanegreefs komt deze stiel veel voor. Misschien heeft Thomas uit Mierlo langs die weg zijn echtgenote uit Lommel leren kennen, of ook mogelijk is hij via haar familie teut geworden.
De zonen van Thomas en vele van zijn kleinzonen bleven het beroep uitoefenen.
Zelfs tot de dag van vandaag, zijn er afstammelingen die in de volksmond nog altijd "van den tuë-jet" heten, in plaats van Van Vlerken.
De handel en wandel van de teuten is aandachtig bestudeerd tot in de achttiende eeuw in vele boeiende studies. Ook op het internet zijn enkele sites te vinden met interessante informatie.
Hoewel er meestal nauwelijks naar gerefereerd wordt, zal er zeker een verband bestaan tussen deze
Limburgse teuten en de Westfaalse tödden, tüötten, tiötten, waarover men op het internet eveneens een
en ander kan te weten komen.
Over hun aanwezigheid in de Baltische staten en Scandinavië is zonder de nodige talenkennis moeilijker informatie te vinden. Volgens Wikipedia zouden ze in Scandinavië bekend geweest zijn
als "taters". Maar op de aan ons
verwante
website van
Patrick Praats, in een merkwaardige bijdrage over de intrigerende link tussen de Limburgse koperteuten en Denemarken, zien we een Deense illustratie van een koperteut in de achttiende eeuw met zijn Deense benaming "kobbertøj",
wat etymologisch veel dichter lijkt aan te leunen bij "teut" dan "tater".
Jean Coenen heeft de buitenlandse aktiviteiten van de teuten uitgebreid bestudeerd, vooral in Denemarken. Over zijn bevindingen kan men voorlopig enkel iets vernemen in zijn lezingen
("De gang van de Luyksgestelse teuten naar Denemarken").
Alhoewel het bestaan van een eigen taal en eigen gebruiken algemeen erkend wordt, worden de teuten in de verschillende kulturen overal voorgesteld als een sociologisch verschijnsel en niet als een etnisch aparte volksgroep. Maar is in die richting grensoverschrijdend onderzoek gevoerd?
En er is nog een vraag die ik me daarbij stel. In al deze studies, zowel in de literatuur als op het internet, wordt een beeld geschetst van een "herenvolk" : rondreizende, goedgeklede kooplui die, in grote tegenstelling tot hun omgeving,
woonden in statige stenen huizen, leefden in welvaart of zelfs in rijkdom, en eindigden in grote concerns als C&A en P&C. Een beeld dat geenszins overeenstemt met wat wij over onze teuten voorouders lezen in de oude archieven. Bijvoorbeeld in de archieven van Meerhout is een petitie terug te vinden om clementie te verlenen aan onze voorvader, de koperteut Andreas Van Vlerken, echtgenoot van Isabella Monsieurs, die veroordeeld werd tot gevangenisstraf, maar wiens vrouw en tien kinderen in de winter zeker zouden omkomen van honger, kou en ontbering als hij daadwerkelijk zou opgesloten worden. Die feiten stroken helemaal niet met wat we gewoonlijk vernemen over de levenswijze van de teuten.
Over deze modernere variant van de koperteuten, de arme, mobiele ketellappers waar het hier
eigenlijk over gaat, is weinig terug te vinden in de uitgebreide literatuur over de teuten : een fenomeen dat meer aandacht verdient.
Een zekere overeenkomst, zonder enige genealogische verwantschap, lezen we in de brieven over de koperteut Joannis Suys, een rondreizende ketellapper die zich uiteindelijk huisvestte in Moen en Ronse.
Thomas Van Vlerken en Maria Hanegreefs hadden zes kinderen, waarvan er twee op jonge leeftijd overleden. In 1791, vòòr de jongste zoon drie jaar oud was, overleed ook de moeder. Even daarvoor was Thomas samen met zijn schoonbroer verwikkeld geraakt in een teuten dispuut over onbetaalde koperwaren, waarna hij de erfgoederen van zijn echtgenote in Lommel verkocht en naar Meerhout verhuisde, waar hij overleed in 1816.
Van de vier overlevende kinderen hadden er maar twee een nageslacht. Petrus Joannes overleed in Lommel op 19-jarige leeftijd. Antonius overleed ongehuwd in Lommel in 1827 en is één van de mogelijke erflaters waar "de erfgenamen" in DE ZAAK VAN VLERKEN ijverig naar bleven zoeken.
We weten echter nog niet zeker of hij wel ooit is weggeweest uit Lommel.
Petrus Josephus en Andreas verhuisden met hun vader mee naar Meerhout.
Andreas bleef in Meerhout wonen als teut en had met Isabella Monsieurs tien kinderen, waarvan er acht voor een uitgebreid verder nageslacht zorgden, dat zich doorheen de Kempen verspreidde van Balen-Wezel tot in Antwerpen, waar nu zeer vele afstammelingen terug te vinden zijn.
Petrus Josephus huwde met Lucia Caels en had met haar zeven kinderen. Na haar overlijden hertrouwde Petrus Josephus met Christina Bertels en verhuisde naar Westerlo, waar hij bekend werd als "den tuë-jet". Met Maria Christina Bertels had hij nog zes kinderen. Deze dertien kinderen van Petrus Josephus zorgden eveneens voor een groot en wijdverspreid nageslacht, waarvan sommige nakomelingen van de kinderen uit het eerste huwelijk nu nog bekend staan als "van den tuë-jet"; afstammelingen van kinderen uit het tweede huwelijk werden "MieStien(s)" genoemd naar de voornaam van hun moeder.
We kunnen concluderen dat alle afstammelingen van Thomas Van Vlerken x Maria Hanegreefs,
alle "Belgische" Van Vlerken, nu verspreid over heel de wereld,
afstammen ofwel van
Petrus Josephus
(° Lommel 1783) ofwel van Andreas (° Lommel 1789). |